ECLI:NL:RBHAA:2007:BB2597

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
345737 CV EXPL 07-4174
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van abonnementsgelden door gedaagde aan UPC Nederland B.V. na intrekking van automatische incasso

In deze zaak vorderde UPC Nederland B.V. betaling van abonnementsgelden van gedaagde, die een abonnement had voor radio- en televisieprogramma's. Gedaagde had op 23 maart 2005 de machtiging tot automatische incasso ingetrokken, in de veronderstelling dat zij daarmee de overeenkomst had opgezegd. UPC betwistte deze opzegging en stelde dat de intrekking van de machtiging slechts een wijziging van de betalingswijze was en geen beëindiging van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de intrekking van de machtiging niet gelijkstond aan een beëindiging van de overeenkomst. Gedaagde had de verplichting om de abonnementsgelden te blijven betalen, ongeacht of zij via UPC of een andere leverancier naar programma's keek. De rechter verwierp het verweer van gedaagde en oordeelde dat zij in verzuim was gekomen door de facturen onbetaald te laten. De overeenkomst bleef bestaan tot de ontbinding door UPC op 9 juni 2006. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 252,06, vermeerderd met rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 345737/ CV EXPL 07-4174
datum uitspraak: 29 augustus 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
de besloten vennootschap
UPC NEDERLAND B.V.
te Amsterdam
eisende partij
hierna te noemen UPC
gemachtigde Van Arkel gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
procederend in persoon
De procedure
UPC heeft [gedaagde] gedagvaard op 1 mei 2007. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
UPC heeft daarop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] nog een schriftelijke reactie heeft gegeven.
De feiten
Sinds 2000 heeft [gedaagde] een abonnement bij (de rechtsvoorgangster van) UPC voor een standaardpakket voor radio en televisie, waarmee [gedaagde] het recht heeft verkregen op door UPC via de kabel geleverde programma’s.
Met een op 23 maart 2005 gedateerde intrekkingskaart heeft [gedaagde] de machtiging ingetrokken tot automatische incasso van de abonnementsgelden, die zij eerder aan (de rechtsvoor-gang-ster van) UPC had gegeven. UPC heeft [gedaagde] facturen gezonden voor de periode 28 juni 2005 tot en met 5 april 2006. [gedaagde] heeft daarvan een bedrag van € 208,61 ondanks aanmaning onbetaald gelaten.
De vordering
UPC vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 252,06 vermeerderd met rente. UPC stelt daartoe onder meer het volgende.
Door de facturen ondanks aanmaningen tot betaling onbetaald te laten is [gedaagde] in verzuim gekomen. Vanwege deze wanbetaling heeft UPC de overeenkomst met [gedaagde] per 9 juni 2006 ontbonden. [gedaagde] moet die facturen alsnog betalen, nu vermeerderd met € 37,00 aan noodzakelijk gemaakte buitengerechtelijk incassokosten en met rente die tot 10 april 2007 is berekend op € 6,45.
Het verweer
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert daartoe onder meer het volgende aan. Met de intrekking van de machtiging tot automatische incasso meende zij de overeenkomst te hebben opgezegd. Nergens stond vermeld dat dat anders moest. Toen zij toch facturen van UPC bleef ontvangen heeft zij UPC gebeld en de overeenkomst mondeling opgezegd. In het half jaar vóór de dagvaarding heeft [gedaagde] niets meer van UPC vernomen. Niet [gedaagde] maar UPC heeft een fout gemaakt.
De beoordeling van het geschil
1. UPC heeft betwist enige opzegging van [gedaagde], mondeling of schriftelijk, te hebben ontvangen. De intrekking van de machtiging heeft UPC beschouwd als wijziging van de betaling, aldus UPC.
2. De intrekking van die machtiging kan niet worden beschouwd als een beëindiging van de overeenkomst. De tekst van die intrekkingskaart is helder genoeg. Die had slechts tot gevolg dat UPC niet meer de abonnementsgelden rechtstreeks zonder tussenkomst van [gedaagde] bij haar kon innen. Na de intrekking van die machtiging was het weer aan [gedaagde] zelf om voor tijdige betaling zorg te dragen zolang de overeenkomst nog bestond.
3. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat zij heeft opgezegd en dat daarmee aan die overeenkomst een einde was gekomen, maar tegenover de betwisting door UPC heeft [gedaagde] haar stelling niet hard gemaakt. Een schriftelijke opzegging heeft ze niet overgelegd. [gedaagde] heeft gesteld dat het haar niet bekend was dat de opzegging schriftelijk moest gebeuren. Dat kan haar echter niet helpen, omdat zij over de ook door UPC betwiste mondelinge opzegging te weinig heeft gesteld en onderbouwd en die mondelinge opzegging evenmin is komen vast te staan.
4. Omdat het verweer over de opzegging door [gedaagde] van de overeenkomst moet worden verworpen, moet de conclusie luiden dat die overeenkomst is blijven bestaan tot de ontbinding daarvan door UPC. De verplichting om de abonnementsgelden te betalen is daarmee ook blijven bestaan. Of [gedaagde] via de kabel van UPC naar de programma’s is blijven kijken of luisteren is daarbij niet van belang; de overeenkomst maakte dat [gedaagde] mogelijk en daarmee heeft UPC voldaan aan haar deel van de overeenkomst. Dat [gedaagde] ook via een andere leverancier naar programma’s kon kijken en luisteren is hierbij niet van belang. [gedaagde] moet nu de facturen van UPC alsnog betalen.
1. Verder heeft UPC gesteld buitengerechtelijke incassokosten te hebben gemaakt. [gedaagde] heeft die werkzaamheden onvoldoende gemotiveerd betwist; zij heeft gedurende een half jaar voor de dagvaarding geen aanmaningen gekregen, maar UPC heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde] daarvóór meerdere aanmaningen zijn gestuurd en dat vanwege de uitblijvende betaling UPC tenslotte toch heeft moeten dagvaarden.
De kosten verbonden aan die buitengerechtelijke werkzaamheden zijn aan te merken als redelijke kosten die voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen, en wel voor een bedrag overeenkomstig het in rapport Voorwerk II vastgelegde geldende tarief van € 37,00. Ook de rente is toewijsbaar omdat [gedaagde] met de tijdige betaling in verzuim is gekomen.
6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
7. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan UPC van € 252,06 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 208,61 vanaf 10 april 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van UPC tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 70,85
vastrecht € 90,00
salaris gemachtigde € 120,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Smits en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.