ECLI:NL:RBHAA:2007:BB2048

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
130737
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursaansprakelijkheid van de directeur van ICN Logistic Services B.V. in een civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, vorderde eiser H.O.D.N. Elektro, vertegenwoordigd door mr. L. Koning en mr. M.A. Schuring, betaling van een bedrag van € 134.979,37 van gedaagde, de directeur van ICN Logistic Services B.V. (ICN). De procedure volgde op een betalingsachterstand die ICN had opgelopen in de periode van week 30 tot en met 37 van 2006, waarin ICN geen doorbetalingen aan eiser had gedaan. Eiser had eerder met ICN distributieovereenkomsten gesloten, waarbij ICN verantwoordelijk was voor het vervoer en de installatie van goederen. De rechtbank moest beoordelen of het handelen of nalaten van gedaagde als bestuurder van ICN zodanig onzorgvuldig was dat hij persoonlijk aansprakelijk kon worden gehouden voor de betalingsachterstand.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde in de loop van augustus 2006 op de hoogte was geraakt van de betalingsproblemen van ICN, maar desondanks geen contact opnam met eiser om hem te informeren over de situatie. Dit leidde tot de conclusie dat gedaagde een ernstig verwijt kon worden gemaakt voor zijn nalatigheid in de communicatie met eiser. De rechtbank wees de vordering van eiser gedeeltelijk toe, waarbij gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 62.926,50, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 december 2006. De proceskosten werden eveneens aan gedaagde opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het geval van betalingsproblemen binnen hun onderneming en de noodzaak om transparant te zijn naar crediteuren toe. De rechtbank stelde vast dat gedaagde niet voldoende had gedaan om de belangen van eiser te beschermen, wat leidde tot zijn aansprakelijkheid voor de ontstane schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 130737 / HA ZA 06-1567
Vonnis van 11 juli 2007
in de zaak van
[EISER], H.O.D.N. ELEKTRO [EISER], ALSMEDE H.O.D.N. ELEKTROGIGANT.NL,
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. L. Koning,
advocaat mr. M.A. Schuring te Wierden,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. B.C. Romijn,
advocaat mr. A.R. de Vries te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 februari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 20 april 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] was directeur en enig bestuurder van ICN Logistic Services B.V. (hierna: ICN). Met verkopers van witgoed en bruingoed, onder wie [eiser], sloot ICN distributieovereenkomsten, waarbij zij zich verbond tot het vervoer en de installatie van de aan de kopers af te leveren zaken. De kopers voldeden de koopprijs aan de chauffeurs van ICN, dan wel aan de chauffeurs van door ICN ingeschakelde derden; er was sprake van betaling onder rembours. Ook vonden betalingen plaats door de kopers op rekening van ICN middels gebruik van de PIN-pas. ICN diende de aldus geïncasseerde gelden telkens aan haar opdrachtgevers af te dragen. Tot aan week 30 van 2006 ontving [eiser] dergelijke doorbetalingen wekelijks.
2.2. In oktober 2006 is ICN de door haar van de kopers geïncasseerde gelden op de bankrekening van een daartoe opgerichte Stichting Administratiekantoor derdengelden gaan ontvangen. Voordien ontving zij die gelden niet op een afzonderlijke rekening.
2.3. Over de weken 30 tot en met 37 van 2006 heeft ICN geen doorbetalingen aan [eiser] gedaan, waardoor [eiser] na verrekening met een schuld van hem jegens ICN over die periode in totaal € 111.732,57 te weinig van ICN heeft ontvangen. Nadat [eiser] achtereenvolgens met twee betalingsregelingen had ingestemd, heeft hij van laatstgenoemd bedrag nog € 5.296,50 door ICN betaald gekregen, zodat per saldo over genoemde weken nog een betalingsachterstand bestond van
€ 106.440,07.
2.4. Bij brief van 10 oktober 2006 van de Stichting Intova (hierna: Intova) te Almere is [eiser] geïnformeerd over de bij ICN bestaande betalingsproblematiek. In een bijgevoegd rapport van Intova wordt gesproken van een totale betalingsachterstand aan derden van
€ 500.000,-- en van de omstandigheid “dat er feitelijk geld gebruikt is van de opdrachtgevers om de normale dagelijkse betalingen te doen”.
2.5. Vervolgens is [eiser] opdrachten aan ICN blijven verstrekken en zijn de doorbetalingen over de weken 38 tot en met 43 van 2006 naar behoren afgehandeld. In de daarop gevolgde weken 44 tot en met 46 hebben geen doorbetalingen van ICN aan [eiser] plaatsgevonden, waardoor [eiser] in 2006 per saldo in totaal € 132.137,37 aan remboursbetalingen te weinig van ICN doorbetaald heeft gekregen.
2.6. Marketplace Management Beheer- en Beleggingsmaatschappij te Almere (hierna: Marketplace) heeft [eiser] aangeboden haar vordering op ICN over te nemen en met [eiser] een distributieovereenkomst te sluiten, waarbij de schuld van ICN aan [eiser] zou worden voldaan middels kortingen op de door Marketplace aan [eiser] in rekening te brengen bedragen voor de distributiewerkzaamheden. [eiser] heeft dit aanbod niet aanvaard.
2.7. Bij vonnis van de rechtbank te Den Haag van 20 december 2006 is ICN in staat van faillissement verklaard.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat – de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hem van een bedrag van EUR 134.979,37, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het geding spitst zich toe op de vraag, of het handelen en/of nalaten van [gedaagde] als bestuurder van ICN ten opzichte van [eiser] in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is geweest dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [eiser] beantwoordt deze vraag bevestigend, [gedaagde] ontkennend.
4.2. [eiser] betoogt, zowel bij dagvaarding als ter comparitie, dat hij over de doorbetalingen, die in de weken 30 tot en met 37 van 2006 hadden moeten plaatsvinden, verschillende keren met ICN heeft gecommuniceerd, maar dat hij met allerlei excuses aan het lijntje werd gehouden.
4.3. [gedaagde] voert tot zijn verweer aan dat in de zomer van 2006 duidelijk werd dat ICN de door haar ontvangen gelden niet langer kon afdragen en dat haar accountant daarvoor desgevraagd geen duidelijke verklaring gaf. Hierna is Intova ingeschakeld, hetgeen geleid heeft tot een aantal veranderingen in de bedrijfsvoering. Tevens heeft ICN bij een bank krediet aangevraagd. Als gevolg van voornoemde rapportage van Intova zijn evenwel veel opdrachtgevers bij ICN weggelopen, waardoor niet aan de door de bank gestelde voorwaarde voor kredietverstrekking - behoud van klantenbestand - werd voldaan. Uiteindelijk heeft ICN Marketplace bereid gevonden de vorderingen van opdrachtgevers, onder wie [eiser], over te nemen wanneer deze opdrachtgevers een distributieovereenkomst met Marketplace aangingen. Marketplace zou dan kortingen op de transportprijs verstrekken, waardoor de vorderingen van de opdrachtgevers op ICN zouden worden ingelopen. Doordat [eiser] niet van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, heeft hij niets van zijn vordering terugbetaald gezien, aldus [gedaagde], die zijn betoog afrondt met de conclusie dat ICN en hijzelf alles in het werk hebben gesteld om de openstaande vorderingen van de opdrachtgevers te voldoen, zodat hem, [gedaagde], geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.4. Dit verweer slaagt slechts gedeeltelijk. [gedaagde] zelf verklaart ter comparitie dat het hem kort na de verhuizing van ICN, die op 1 augustus 2006 plaatsvond, duidelijk werd dat de inkomsten van ICN te laag waren om de lasten te kunnen voldoen en dat ICN voor het dichten van de gaten in de kosten van de bedrijfsvoering gebruik maakte van gelden van derden, te weten de remboursgelden, die bij kopers ten behoeve van de opdrachtgevers van ICN, onder wie [eiser], door ICN waren geïncasseerd. Hij verkeerde evenwel op dat moment in de overtuiging dat de betalingsachterstand van ICN weer zou worden ingelopen en heeft vanaf augustus 2006 op alle manieren geprobeerd de exploitatie van ICN weer winstgevend te maken.
4.5. Ook wanneer van de juistheid van deze verklaringen wordt uitgegaan, moet worden aangenomen dat [gedaagde], die ook het eerste afbetalingsvoorstel van 4 oktober 2006 namens ICN aan [eiser] per e-mail heeft verzonden, in de loop van de maand augustus 2006 op de hoogte is geraakt van de telefonische verzoeken van [eiser] om spoedige doorbetaling van de hem toekomende gelden over de weken 30 en volgende.
4.6. Waar [gedaagde] in de gegeven omstandigheden geen ernstig verwijt ervan kan worden gemaakt dat hij in augustus 2006 enige tijd heeft gemeend dat ICN de achterstand in de doorbetaling van de remboursgelden zou kunnen inlopen en dat hij daarom enige weken heeft toegelaten dat die gelden door ICN voor het dichten van gaten in de bedrijfsvoering werden aangewend, behoorde hij door de oplopende betalingsachterstanden en de telefonische betalingsverzoeken van [eiser] in ieder geval begin september 2006 te begrijpen dat toen het moment voorbij was waarop hij met ICN nog langer ten koste van opdrachtgevers als [eiser] het onzekere voor het zekere mocht nemen. Tenminste had hij na week 35, waarover ICN een bedrag van € 19.735,-- onbetaald had gelaten, contact op moeten nemen met [eiser] om hem uitleg van zaken te geven en [eiser] de keuze te laten of hij nog wilde voortgaan met het geven van opdrachten aan ICN en zo ja, onder welke voorwaarden. Door na te laten met [eiser] contact op te nemen of anderszins de klaarblijkelijke betalingsonmacht van ICN aan hem te melden, dan wel het ertoe te leiden dat de door ICN voor [eiser] geïncasseerde gelden met ingang van week 36 weer aan [eiser] werden doorbetaald, treft [gedaagde] over de weken 36 en 37 van 2006 een zodanig ernstig verwijt dat hij voor de gevolgen daarvan door [eiser] persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden.
4.7. Partijen zijn het erover eens dat ICN over de weken 36 en 37 van 2006 bedragen van € 37.366,50 en € 25.560,--, die aan [eiser] toekwamen, niet aan [eiser] heeft doorbetaald. Voor zoveel in het verweer van [gedaagde] een beroep op eigen schuld ligt besloten, erop neerkomend dat [eiser] zijn vordering geheel of gedeeltelijk voldaan had kunnen krijgen door met Marketplace in zee te gaan, stuit dat reeds af op de omstandigheid dat tegen de betwisting daarvan ter comparitie onvoldoende door [gedaagde] aannemelijk is gemaakt dat de door hem genoemde kortingen en overige door Marketplace gestelde contractsvoorwaarden zo gunstig voor [eiser] waren dat [eiser] ten opzichte van [gedaagde] in redelijkheid niet aan het aanbod van Marketplace voorbij had mogen gaan.
4.8. Voor zoveel de vordering van [eiser] betrekking heeft op de weken 44 tot en met 46 komt deze niet voor toewijzing in aanmerking. [gedaagde] heeft ter comparitie voldoende aannemelijk gemaakt dat ICN de over die weken geïncasseerde gelden niet voor het dichten van gaten in de dagelijkse bedrijfsvoering heeft aangewend, maar dat deze gelden niet zijn afgedragen aan ICN door de bedrijven aan wie ICN in die periode het vervoer had uitbesteed, omdat ICN die bedrijven niet betaalde. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden gezegd dat [gedaagde] ernstig kan worden verweten dat de hier bedoelde gelden niet bij [eiser] terecht zijn gekomen.
4.9. Ten slotte wordt aangetekend dat het verwijt dat [gedaagde] tevens door [eiser] wordt gemaakt, te weten dat ICN twee afbetalingsregelingen met [eiser] heeft gesloten terwijl hij, [gedaagde], wist dat ICN die niet zou nakomen, indien al terecht, niet zelfstandig tot toewijzing van enig deel van de vordering kan leiden, nu niet valt in te zien hoe het afsluiten van betalingsregelingen met die wetenschap er de oorzaak van kan zijn dat daadwerkelijk geen betaling volgt. Dat is alleen anders bij kennelijke betalingsonwil, maar daaromtrent is onvoldoende gesteld en overigens ook niet gebleken.
4.10. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de vordering gedeeltelijk (voor een bedrag van in totaal € 62.926,50) zal worden toegewezen. Als de gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden verwezen in de gedingkosten, berekend naar het toe te wijzen bedrag, de beslagkosten daaronder begrepen. De wettelijke rente zal als onbetwist over het bedrag van € 62.926,50 worden toegewezen vanaf 5 december 2006, alles uitvoerbaar bij voorraad zoals gevorderd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 62.926,50 (twee-enzestig duizend negenhonderdzesentwintig en 50/100 euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.765,51 aan verschotten en op € 1.788,-- aan kosten procureur,
5.3. verklaart vorenstaande betalings- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, mr. K.I. Hilberts-de Jong en mr. K.G. Witteman en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2007.?