RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 336257 / CV EXPL 07-576
datum uitspraak: 26 juli 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
[eiser]
te [adres]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. W.A. Swildens
Stichting Evean Zorg
te Purmerend
gedaagde partij
hierna te noemen Evean
gemachtigde mr. M.H. Nicolai-Wallet.
[eiser] heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen Evean (vordering in conventie).
Hierop heeft Evean geantwoord. Daarbij is een tegenvordering ingesteld (vordering in reconventie).
Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Voorafgaande daaraan is [eiser] nog in de gelegenheid gesteld te antwoorden op de tegenvordering, waar geen gebruik van is gemaakt. Partijen hebben hun zaak bij die gelegenheid tevens doen bepleiten door hun gemachtigden, aan de hand van pleitnotities. Van dit alles zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zo nodig in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Evean zal veroordelen aan [eiser] te betalen het loon ad € 1.109,50 bruto per maand vanaf 3 juli 2006 tot 1 januari 2007, alsmede vakantiebijslag, onder aftrek van hetgeen ingevolge het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 december 2006 reeds is voldaan, vermeerderd met wettelijke verhoging, rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, zoals in de dagvaarding nader aangegeven.
Evean vordert dat de kantonrechter [eiser] zal veroordelen aan Evean terug te betalen de somma van € 3.661,35 bruto met rente en proceskosten.
De verweren strekken tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de respectieve vorderingen.
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. [eiser] is met ingang van 1 maart 2006 op arbeidsovereenkomst bij Evean in dienst getreden in de functie van verzorgende IG tegen een brutosalaris van (op het laatst) € 1.109,50 per maand. Het betrof een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die op 31 december 2006 van rechtswege is geëindigd.
2. [eiser] heeft zich op 19 juni 2006 arbeidsongeschikt gemeld wegens psychische klachten (angststoornis). Op 23 juni 2006 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [eiser] niet arbeidsongeschikt was voor haar eigen functie en dat zij haar werkzaamheden op 28 juni 2006 moest hervatten.
3. Omdat [eiser] liet weten zich nog steeds niet in staat te voelen om haar werkzaamheden te hervatten heeft de bedrijfsarts haar op 28 juni 2006 wederom onderzocht, waarna hij weer tot dezelfde conclusie kwam: volledig arbeidsgeschikt.
4. Bij brief van 29 juni 2006 is [eiser] door Evean gesommeerd om haar werkzaamheden op 3 juli 2006 te hervatten. Omdat [eiser] die dag niet op het werk verscheen heeft Evean de loonbetaling met ingang van die datum stop gezet.
5. Daartoe doorverwezen door haar huisarts is [eiser] met ingang van 25 juli 2006 onder behandeling gekomen van een klinisch psycholoog. Bij brief van 19 december 2006 heeft deze psycholoog laten weten dat [eiser] bij haar onder behandeling is gekomen wegens angst-, paniek- en concentratiestoornis; depressieve klachten en slaapstoornis. De diagnose luidt angststoornis, paniekstoornis met agorafobie en depressieve kenmerken. Beperking in contacten en het verrichten van werkzaamheden. De psycholoog laat daarbij weten [eiser] niet in staat te achten om als verzorgende werkzaam te zijn.
6. Op 4 september 2006 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Daarbij werd van de kant van Evean voorgesteld dat [eiser] zou beginnen met een paar uur werken per week. Dat is door [eiser] geweigerd omdat zij zich daartoe niet in staat voelde.
7. Bij ‘beschikking’ van 11 september 2006 heeft het UWV een volgens die brief op 3 juli 2006 door [eiser] aangevraagd deskundigenoordeel (‘second opinion’) gegeven. Dit oordeel luidde als volgt. Op grond van de resultaten van ons onderzoek zijn wij van oordeel dat u per 19 juni 2006 ongeschikt bent voor het verrichten van uw werk als verzorgende IG. Gelet op de inhoud van de onderliggende geneeskundige rapportage was deze conclusie echter niet geheel juist. De geneeskundige kwam immers tot de volgende conclusie. Betr. meldde zich ziek wegens psychische klachten. Zij heeft hiervoor de huisarts geraadpleegd die haar verwees naar een psycholoog en die medicatie voorschreef. Door haar klachten/beperkingen en de werking van de geneesmiddelen heeft betr. een verminderde cognitieve belastbaarheid. Betr. is werkzaam als verzorgende IG in een verpleeghuis. Dit vergt adequate cognitieve functies. Aangezien betr. cognitief verminderd belastbaar is, kan niet van haar gevergd worden dat zij haar werk per 19-6-06 volledig kan uitoefenen. … Betr. is per 19-06-06 niet in staat haar werk volledig uit te oefenen. Opmerkzaam gemaakt op de discrepantie tussen ‘beschikking’ en onderliggende medische rapportage is de ‘beschikking’ van 11 september 2006 bij ‘beschikking’ van 26 februari 2007 aangepast en wel in dier voege, dat daarin als deskundigenoordeel het volgende is vermeld. Op grond van de resultaten van ons onderzoek zijn wij van oordeel dat u per 19 juni 2006 niet in staat bent uw werk als verzorgende IG volledig uit te oefenen.
8. Bij vonnis van 27 december 2006 is Evean door de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening veroordeeld om aan [eiser] wegens achterstallig loon uit te betalen de somma van € 3.328,50 bruto vermeerderd met 10% wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Hierop is € 3.463,44 netto uitbetaald.
De beoordeling van het geschil
Partijen blijken eerst en vooral verdeeld over het antwoord op de vraag of [eiser] vanaf 19 juni 2006 (althans, gelet op de loonvordering, vanaf 3 juli 2006) wegens ziekte al dan niet in staat was om haar werkzaamheden geheel, dan wel gedeeltelijk te verrichten
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
Op grond van het deskundigenoordeel, zoals bedoeld in artikel 7.629a van het Burgerlijk Wetboek, de onbetwist gebleven omstandigheid dat [eiser] zich aanstonds na haar ziekmelding tot haar huisarts heeft gewend die haar medicatie heeft voorgeschreven en haar heeft doorverwezen naar een klinisch psycholoog, de hiervoor onder 5. aangehaalde verklaring van de behandelend klinisch psycholoog, alsmede mijn eigen ter terechtzitting verkregen indruk van betrokkene, acht ik voldoende gebleken dat [eiser] vanaf 19 juni 2006 vanwege een psychische aandoening (angststoornis, paniekstoornis met agorafobie en depressieve kenmerken), dusdanig ernstige beperkingen ondervond dat zij feitelijk ongeschikt was tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden.
Het tegengestelde oordeel van de bedrijfsarts, die kennelijk niet van een dergelijke psychische aandoening wilde weten, kan daaraan niet afdoen.
Juist is dat de deskundige van het UWV niet tot volledige arbeidsongeschiktheid concludeert. Kennelijk achtte hij enige restcapaciteit aanwezig, welk laatste oordeel echter niet wordt geconcretiseerd, noch nader onderbouwd en overigens op gespannen voet staat met de bevindingen van de behandelend psycholoog met wie de deskundige, zoals nog is komen vast te staan, geen contact heeft opgenomen. Hoe dan ook, een mogelijke restcapaciteit kan, gelet op de aard en de ernst van de klachten, hoogstens van marginale omvang zijn geweest, hetgeen dan had kunnen en moeten worden betrokken bij de invulling van het ingevolge artikel 7.658a op te stellen ‘plan van aanpak’. Een dergelijk ‘plan van aanpak’ is echter nooit opgesteld, omdat -hetgeen de kern van de zaak vormt- Evean zich steeds op het onjuiste standpunt is blijven stellen dat [eiser] helemaal niet ziek was. Zo bezien gaat het ook niet aan om [eiser], zoals door Evean subsidiair is aangevoerd, te verwijten dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting om gedurende haar ziekte passende arbeid te verrichten, zoals bedoeld in artikel 7.629 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het op 4 september 2006 door Evean aan [eiser] gedane voorstel ‘om maar weer voor een beperkt aantal uren met het haar gewone werkzaamheden te beginnen’ kan in het licht van het voorgaande immers niet worden aangemerkt als een serieuze invulling van de op Evean rustende reïntegratieverplichtingen. Gelet daarop is het begrijpelijk dat [eiser], die moest constateren dat haar klachten niet serieus werden genomen, bij die gelegenheid heeft laten weten daar niets voor te voelen.
Samenvattend kom ik tot de conclusie dat de loonvordering van [eiser], met inbegrip van de vakantiebijslag, waartegen verder geen zelfstandig verweer is gevoerd, toewijsbaar is.
Ik zal de wettelijke verhoging echter matigen tot nihil omdat van [eiser] had mogen worden verwacht dat zij méér had ondernomen om tot een tijdige afhandeling van haar verzoek om een deskundigenoordeel te komen, althans haar werkgever daarover beter had moeten informeren. Zij heeft een en ander onterecht op zijn beloop gelaten, waardoor dit oordeel veel te lang op zich heeft laten wachten en de loonvordering maar bleef doorlopen.
De wettelijke rente is toewijsbaar zoals hierna te bepalen. Ter wille van de eenvoud wordt volstaan met een toewijzing van rente vanaf de dag van dagvaarding.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu wat dat betreft onvoldoende is gesteld.
De tegenvordering van Evean moet gelet op het voorgaande uiteraard worden afgewezen.
Over de proceskosten moet worden beslist zoals hierna te bepalen.
Evean wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen de somma van € 1.109,50 bruto per maand vanaf 3 juli 2006 tot 1 januari 2007, verminderd met het bruto-equivalent van het ingevolge het vonnis van 27 december 2006 aan [eiser] betaalde bedrag van € 3.463,44 netto, vermeerderd met de vakantiebijslag ad 8% over € 1.109,50 bruto per maand vanaf 1 juni 2006 tot 1 januari 2007 en vermeerderd met de wettelijke rente over het resterende saldo vanaf de dag dat gedagvaard is tot de dag dat alles betaald is.
Evean wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie, deze voor zover gerezen aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 589,31 waarvan € 84,31 wegens kosten exploot, € 105,-- wegens vastrecht en € 400,-- wegens salaris van de gemachtigde, alles te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.833 ten name van arrondissement Haarlem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
Dit vonnis wordt tot zover uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
De vordering wordt afgewezen.
Evean wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure in reconventie, deze voor zover gerezen aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juli 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.