1. [gedaagde] is eigenaresse van fystiotherapiepraktijk “Praktijk Meerwijk” te [woonplaats]. [eiser] is vanaf 1 september 1984 bij Praktijk Meerwijk werkzaam als fysiotherapeut gedurende gemiddeld 24 uur per week tegen een salaris van laatstelijk gemiddeld € 4.316,39 bruto per maand, inclusief vakantiebijslag.
2. [eiser] is tevens als zelfstandig ondernemer werkzaam. Sinds 1991 drijft hij een eenmanszaak als bemiddelaar en adviseur in de bedrijfsgezondheidszorg en vanaf 1 oktober 2002 exploiteert [eiser] met een andere vennoot een adviesbureau voor bedrijfsgezondheidszorg. Voorts is [eiser] bestuurder van een vennootschap die zich bezighoudt met het adviseren en exploiteren van zorgconcepten. Ook heeft [eiser] een eigen acupunctuurpraktijk.
3. [eiser] is op 2 januari 2006 volledig arbeidsongeschikt geraakt.
4. Op 20 februari 2006 heeft de arbo-arts [eiser] geschikt verklaard voor het verrichten van aangepaste werkzaamheden gedurende 16 uur per week.
5. Op 9 november 2006 heeft de arbo-arts [eiser] geschikt verklaard voor het eigen werk, met beperkingen ten aanzien van zeer inspannende behandelingen.
6. Bij deskundigenoordeel van 13 november 2006 heeft het UWV vastgesteld dat [gedaagde] niet voldoende en geschikte inspanningen heeft verricht ten behoeve van de re-integratie van [eiser].
7. Op 23 november 2006 heeft tussen [eiser] en [gedaagde] een gesprek plaatsgevonden met betrekking tot de re-integratie van [eiser].
8. Bij brief van 24 november 2006 heeft [gedaagde] onder meer het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“Het gesprek heeft slechts 5 minuten geduurd. Je berichtte mij dat je niet over werkhervatting wilde praten, omdat je eerst mediation wilt. Maar je kon niet uitleggen wat dan een eventueel geschil zou zijn.”
9. Op 28 december 2006 heeft de arbo-arts [eiser] vanaf 5 januari 2007 geschikt geacht voor het verrichten van zijn werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis voor 5 uur per dag.
10. [eiser] heeft met ingang van 8 januari 2007 zijn werkzaamheden voor [gedaagde] op arbeidstherapeutische basis hervat.
11. Op 19 januari 2007 zijn partijen aan een mediationtraject begonnen.
12. Op 23 februari 2007 heeft [gedaagde] met [eiser] afgesproken dat hij 2,5 uur per dag in de praktijk werkzaam zou zijn.
13. Bij e-mail van 14 maart 2007 heeft [gedaagde] [eiser] vrijgesteld van werkzaamheden in de praktijk. Zij heeft daarbij onder meer het volgende opgemerkt:
“Tijdens de mediation is vast komen te staan dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is en de arbeidsovereenkomst zal eindigen. [...] Ik bemerk dat je aanwezigheid in de praktijk onrust veroorzaakt, zowel voor patiënten als collega’s [...] Door het frequente uitvallen valt er niet of nauwelijks meer te plannen.”
14. [gedaagde] heeft [eiser] vanaf 16 maart 2007 volledig arbeidsongeschikt gemeld.
15. Op 26 maart 2007 is het mediationtraject geëindigd zonder dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen.
16. Op 17 april 2007 heeft de arbo-arts [gedaagde] met terugwerkende kracht vanaf 16 maart 2007 arbeidsgeschikt geacht voor zijn eigen werkzaamheden.
17. Bij deskundigenoordeel van 24 april 2007 heeft het UWV vastgesteld dat [gedaagde] te weinig activiteiten heeft ontplooid teneinde [eiser] in zijn werkzaamheden te re-integreren.