ECLI:NL:RBHAA:2007:BA7721

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2562
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van winst van een Zwitserse AG aan een Nederlandse BV en de gevolgen voor vennootschapsbelasting en boetes

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 25 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Nederlandse BV, en de inspecteur van de Belastingdienst over de toerekening van de winst van een Zwitserse AG aan de Nederlandse BV. De zaak betreft de vennootschapsbelasting voor de jaren 2000 en 2001, waarbij de inspecteur stelde dat eiseres haar aandeelhouder had bevoordeeld door een opstal voor een te hoge prijs aan hem te verkopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opstal, die door eiseres werd gebruikt als kantoorruimte, voor een bedrag van f 450.000 was verkocht, terwijl de ambtelijke taxatie een waarde van f 250.000 toekende. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet bewust haar aandeelhouder had bevoordeeld en dat de winst van de Zwitserse AG niet direct aan eiseres kon worden toegerekend. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de belastingaanslagen voor de jaren 2000 en 2001. Tevens werden de boetes tot nihil verminderd en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zakelijke transacties en de rol van taxaties in belastingzaken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 05/2562 en 05/2563
Uitspraakdatum: 25 mei 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, gevestigd te Q,
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 6 december 2003 heeft verweerder aan eiseres een aanslag vennootschapsbelasting 2000 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 559.613 (fl.1.233.224). Tegelijkertijd heeft verweerder bij afzonderlijke beschikking een boete opgelegd van € 56.194 (fl. 123.835) en € 11.074 (fl. 24.403) aan heffingsrente berekend.
Met dagtekening 18 december 2004 heeft verweerder aan eiseres een aanslag vennootschapsbelasting 2001 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.237.954 (fl. 2.728.092). Tegelijkertijd heeft verweerder bij afzonderlijke beschikking een boete opgelegd van € 176.417 (fl. 388.772) en € 37.280 (fl. 82.155) aan heffingsrente berekend.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraken van 25 mei 2005 de aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 juni 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld heeft eiseres schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2006 en op 12 september 2006 te Haarlem. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar directeur A, bijgestaan door zijn echtgenote B, zijn gemachtigde C en D. Namens verweerder zijn verschenen E, F en G.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.1. Eiseres, opgericht op 20 maart 1989 en gevestigd te Q, is als moedermaatschappij gevoegd in een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met dochtervennootschappen H B.V., I B.V. en J B.V. De aandelen in eiseres zijn in het bezit van A (90%) en zijn echtgenote B (10%).
2.1.2. I B.V. houdt zich bezig met de handel in en de bewerking van papier en papierproducten. Eiseres en haar gevoegde dochtermaatschappijen worden bestuurd door A (hierna: A)
2.2.1. In de achtertuin van de privéwoning van A staat een opstal (...) die sinds 1994 in gebruik is als kantoorruimte voor de door A beheerste vennootschappen. De inhoud van de opstal is circa 270m³. A verhuurde de opstal aan eiseres voor f 12.000 per jaar.
2.2.2. Voormelde privéwoning is een gemeentelijk monument. Het verkeert in een goede staat van onderhoud, heeft een inhoud van 1.750m³ en is op 26 mei 2000 door K van K Makelaardij o.g. (hierna: NVM-makelaar) getaxeerd op f 4.500.000.
2.2.3. In zijn brief van 10 mei 2000 schrijft de NVM-makelaar aan A:
“(...) Naar aanleiding van uw verzoek hebben wij opgenomen en getaxeerd de opstal staande en gelegen aan de a-straat 1 te Q (...) groot circa 2.25 are. De opstal heeft de navolgende indeling: entree, hal, kitchenette, toilet, kantoorruimte en vide. Het geheel is voorzien van gas c.v. en vloerverwarming en optimaal geïsoleerd. De onderhoudstoestand van het perceel is perfect en de ligging is uniek. Ondergetekende schat de onderhandse verkoopwaarde - ontruimd en vrij van huur - per 10 mei 2000 op fl. 450.000 k.k. (...)”
2.2.4. A is met eiseres mondeling overeengekomen dat de opstal aan eiseres wordt verkocht voor f 450.000. Levering vond plaats bij akte van 21 maart 2001.
2.2.5. In zijn brief van 12 november 2003 schrijft verweerder in dit verband onder meer:
“(...) Wordt (...) een gebouw door een vennootschap aan haar aandeelhouder verkocht tegen een te lage prijs en kort daarna geleverd, dan zal de uitdeling plaatsvinden op het moment waarop de verkoopovereenkomst is gesloten. Op dat moment ontstaat de verplichting te leveren tegen de onzakelijke prijs. Het moment van de winstuitdeling voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wordt beheerst door het regime waaronder de aandeelhouder valt. Indien hij particulier is, is art. 20h Wet IB’64 (bij aanmerkelijk belang) of art. 33 IB’64 (bij afwezigheid van aanmerkelijk belang) van toepassing. Dat wil zeggen zodra de uitdeling vorderbaar en inbaar is, is er sprake van inkomen. Kortom: de uitdeling ‘opstal’ heeft in 2000 plaatsgevonden. (...)”
2.2.6. Op 24 mei 2006 schrijft de rijkstaxateur, namens de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor R, aan verweerder:
“(...) Op uw verzoek heb ik de taxatie van het (bij)gebouw gelegen op het perceel behorende bij de woning (...) a-straat 1 te Q, nader bekeken en onderbouwd. (...) Volgens het bestemmingsplan (...) kan een vrijstaand bijgebouw, zoals het onderhavige, slechts als berging/stalling gebruikt worden. Het huidige gebruik van het (bij)gebouw als kantoorruimte is derhalve in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Ook is bij de gemeente niet bekend of er een vrijstelling dan wel gedoogsituatie is aangevraagd dan wel verleend. (...) Een koper zal op basis van de toegestane beperkte bestemming van het (bij)gebouw geen interesse hebben in het (bij)gebouw met zijn ondergrond als afzonderlijk object. De meest gerede gegadigde is een geïnteresseerde in de woning die het (bij)gebouw als berging zinvol kan gebruiken. De vraag is dan welke waarde een koper van het geheel (complex) toe zou kennen aan het bijgebouw. Die waarde zal lager zijn dan de waarde die het (bij)gebouw heeft als de functie van afzonderlijke kantoorruimte toegestaan zou zijn. (...) Ik wil tevens (...) enige opmerkingen (...) maken over de aangegeven waarde van fl. 450.000:
- Op welke wijze de taxateur van belanghebbende (...) de waarde van het (bij)gebouw heeft bepaald is niet nader uitgewerkt. Voor zover ik kan beoordelen is de waarde afgeleid van de taxatie van het gehele object ad fl. 4.500.000 (...);
- De vergelijking met de vraagprijs van een te koop staande woning is mijns inziens onterecht. Het (bij)gebouw mag niet als woonruimte gebruikt worden (...);
- Een waardering van de grond aan de hand van grondprijzen voor woningbouw kan i.c. ook niet van toepassing zijn. Op de (onder)grond van het (bij)gebouw mag geen woning (...) gebouwd worden. (...) Beoordeeld dient te worden wat een koper van het gehele object (woning plus aanhorigheden) zou betalen indien er 225m² (toegekend aan het (bij)gebouw) minder grond zou worden gekocht. Aangezien het totale perceel circa 3.000m² groot is zal de totale waarde slechts fractioneel lager zijn.
(...) Ik [concludeer] dat op basis het vigerende bestemmingplan het (bij)gebouw geen hogere waarde heeft dan de waarde die een koper voor het gehele object (woning plus aanhorigheden) voor het (bij)gebouw met (onder)grond over zal hebben. Mijns inziens is deze waarde maximaal de waarde van fl. 250.000 (...)”
2.3.1. In 1990 heeft J B.V. een Zwitserse dochtermaatschappij opgericht genaamd ‘L AG’. Deze AG hield zich, net als I B.V., bezig met de handel in en de verwerking van papier. De directie in Zwitserland werd gevoerd door M (hierna: M).
2.3.2. Medio 1994 is het besluit genomen om L AG te liquideren. De vereffening is in 1995 voltooid.
2.4.1. Op last van A is in augustus 1994 opgericht N AG. Deze AG is gevestigd op het adres waar voorheen O AG was gehuisvest. Vanaf de oprichting zijn alle aandelen in N AG in handen van A.
2.4.2. N AG houdt zich bezig met de handel in papier en zet in wezen de onderneming voort die voorheen door L AG werd gedreven.
2.4.3. De verdeling van taken en functies binnen N AG bestaat hierin, dat M verantwoordelijk is voor het bijhouden van de administratie, het verzorgen van correspondentie, het factureren, het indienen van fiscale aangiften, het onderhouden van contacten met verzekeraars en de lokale accountant, het debiteurenbeheer. Zij draagt de titel ‘directeur.’ A houdt zich vanuit de opstal bezig met in- en verkoop en met relatiebeheer. Hij is daarnaast belast met het bestuur over eiseres en beslist van geval tot geval of een concrete transactie door N AG wordt verricht of door I BV.
2.4.4. N AG is een factoringsovereenkomst aangegaan met kredietverzekeraar AA AG en I B.V. heeft een dergelijke overeenkomst gesloten met AA N.V. In zijn brief van 6 februari 2003 licht de algemeen directeur van AA N.V. zijn werkwijze als volgt toe:
“(...) AB N.V. (Nederland) richt zich op Nederlandse bedrijven en heeft in beginsel geen buitenlandse klanten. (...) AB N.V. (Nederland) en AC Bank AG (Deutschland) zijn zustermaatschappijen maar werken geheel zelfstandig. Als gevolg daarvan vindt er geen uitwisseling plaats van klantgegevens of andere commerciële informatie. Indien N AG klant zou zijn geweest van AB N.V. (Nederland) (...) dan zou dat (...) niet leiden tot een hogere kredietlimiet op de betreffende afnemer (...). Anderzijds is het wel zo dat twee kredietverzekeraars, per relatie is het risico kleiner, afzonderlijke limieten kunnen verstrekken op één afnemer. Dit leidt dan in totaliteit wél tot een hogere kredietlimiet op de betreffende afnemer, maar niet tot een hoger risico voor de betreffende kredietverzekeraar (...)”
2.4.5. A heeft zich in privé garant gesteld voor de nakoming door N AG van de met een verzekeraar gesloten factoringovereenkomst. Eiseres heeft zich jegens een aantal leveranciers garant gesteld voor de betaling van door N AG te ontvangen facturen.
2.4.6. Tot de stukken van het geding behoren bijlagen bij Zwitserse belastingaangiften van N AG. Volgens deze documenten bedraagt het eigen vermogen van N AG op 1 januari 1999 CHF 1.375.780 en op 1 januari 2000 CHF 1.982.293.
2.4.7. Tot de stukken van het geding behoren aanslagen in de Zwitserse rijksbelastingen (‘Bundessteuer’) ten name van N AG over de boekjaren 2000 en 2001, berekend naar een nettowinst (‘Reingewinn’) over 2001 van CHF 412.600 en over 2000 van CHF 263.100. De aanslagen zijn gedagtekend op 23 september 2003 (2001) en 3 januari 2002 (2000).
2.4.8. A heeft zijn belang in N AG niet verantwoord in de door hem ingediende belastingaangiften.
2.5.1. Op 12 en 15 oktober 2001 is bij I B.V. op de voet van artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen onderzoek gedaan naar in 1999 betaalde commissie- en provisiebetalingen. Tijdens dit onderzoek rees bij de controlerend ambtenaar het vermoeden dat I B.V. en N AG gelieerde vennootschappen waren.
2.5.2. Op 22 oktober 2001 heeft gemachtigde C namens A aan de controlerend ambtenaar verklaard dat A vanaf de oprichting alle aandelen houdt in N AG.
2.5.3. Er is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen eiseres en tegen A. Op 5 maart 2002 vond in dat verband bij A een huiszoeking plaats en is A aangehouden en meegenomen voor verhoor, waarna hij op 6 april 2002 weer in vrijheid is gesteld.
2.5.4. Eiseres is op 20 juni 2006 gedagvaard om te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in het arrondissement Utrecht. De tenlastelegging hield onder meer in het opzettelijk doen van te lage aangiften vennootschapsbelasting door geen melding te maken van de door I B.V. onder de naam N AG behaalde omzet. De rechtbank Utrecht sprak eiseres op 20 juli 2006 vrij van het ten laste gelegde en het openbaar ministerie heeft hierin berust. De strafzaak tegen A is geseponeerd.
2.6.1. Bij het vaststellen van de aanslagen vennootschapsbelasting 2000 en 2001 is afgeweken van de ingediende aangiften. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar aandeelhouder in het jaar 2000 welbewust heeft bevoordeeld door de opstal voor een te hoge prijs van haar aandeelhouder te kopen. Het bedrag van de bevoordeling is door verweerder gesteld op het verschil tussen de ambtelijke taxatie (f 250.000) en de taxatie die in opdracht van A is verricht (f 450.000). Daarnaast is een extra huurlast in aanmerking genomen waarmee verweerder de huur voor de opstal op een in zijn visie zakelijk niveau bracht. Ten slotte stelt verweerder dat de omzet en het resultaat van N AG in wezen is behaald door I B.V. en dat omzet en resultaat van N AG daarom volledig moet worden toegerekend aan I B.V. Hierbij is een CHF-koers gehanteerd van f 1,4158 (2000) respectievelijk f 1,4596 (2001).
De aanslagen zijn als volgt vastgesteld.
2000 2001
Aangegeven belastbaar bedrag f 552.429 f 506.536
Bij: uitdeling Opstal “ 200.000 “ -
Af: extra huurlast “ -/- 26.833 “ -
Bij: uitdeling N “ 507.628 “ 2.221.556
Vastgesteld belastbaar bedrag f 1.233.224 f 2.728.092
2.6.2. In zijn brief van 29 oktober 2003 schrijft verweerder aan de gemachtigde van eiseres:
“(...) Kennisgeving boete (...) Ten aanzien van de door N AG behaalde resultaten stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat deze resultaten rechtstreeks aan I BV toegerekend dienen te worden. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft [A] direct over deze gelden beschikt. Deze gelden dienen derhalve als uitdelingen te worden aangemerkt. (...) Op grond van bovengenoemde bevindingen ben ik van oordeel, dat er sprake is van opzet en dat aan [eiseres] een boete moet worden opgelegd. Het bijbehorende boetepercentage is 50. (...)”
2.6.3. Tegelijkertijd met het opleggen van de aanslagen zijn vergrijpboeten opgelegd, berekend naar een percentage van 50 over de belasting die is verschuldigd over de tot het inkomen gerekende uitdelingen, groot (50% * 35% * f 2.221.556) f 388.772 (2001) respectievelijk (50% * 35% * f 707.628) f 123.835 (2000).
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1.1. Partijen strijden over het antwoord op de vraag of verweerder bij het vaststellen van de aanslagen terecht (i) de winst van eiseres over de jaren 2000 en 2001 heeft verhoogd met het resultaat over die jaren van N AG, en (ii) in het jaar 2000 een onttrekking ter zake van de Opstal in aanmerking heeft genomen. Voorts betwist eiseres de opgelegde boeten.
3.1.2. Eiseres stelt zich op het subsidiare standpunt dat de toerekening van door N AG behaalde winst aan eiseres beperkt dient te blijven. In geen geval dient passief verworven inkomen als rente aan eiseres te worden toegerekend. Meer subsidiair stelt eiseres dat de in Zwitserland betaalde belastingen aftrekbaar zijn als ondernemingskosten.
3.1.3. De conclusie van eiseres is dat de toerekening ten onrechte, subsidiair: tot een te hoog bedrag, heeft plaatsgevonden en dat het opleggen van boeten niet is gerechtvaardigd.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.2.1. Ter zitting en in de van hen afkomstige stukken hebben partijen hun standpunten als volgt toegelicht.
3.2.1.1. Eiseres stelt dat N AG rechtspersoonlijkheid bezit, een zelfstandige entiteit is die economische risico’s loopt en als zodanig deelneemt aan het economisch verkeer, een bezoldigde manager op de loonlijst heeft en onbeperkt belastingplichtig is voor de Zwitserse belasting naar de winst. Naar de mening van eiseres gaat verweerder hier ten onrechte aan voorbij. Voorts stelt eiseres dat N AG de behaalde winsten niet heeft uitgekeerd, dat er geen gelden aan N AG zijn onttrokken en dat N AG A niet heeft beloond voor door hem verrichte werkzaamheden.
Verweerder betwist het standpunt van eiseres en stelt dat sprake is van een constructie met het doel Nederlandse winst buiten het zicht van de fiscus te houden. In de ogen van verweerder vervult N AG geen reële functie binnen onderneming van eiseres. Daarom dient de winst van N AG volgens verweerder te worden toegerekend aan eiseres. Verweerder stelt dat eiseres deze winst heeft uitgedeeld aan haar directeur-groot aandeelhouder, die deze inkomsten als informele kapitaalstorting in N AG heeft gebracht.
3.2.1.2. Naar eiseres stelt waren met de oprichting van N AG zakelijke belangen gediend omdat met N AG hogere inkooplimieten en hogere kredietlimieten werden verkregen dan I B.V. alleen kon verkrijgen. Zodoende werd meer omzet behaald. Voorts verrichte N AG provisie- en commissiebetalingen op de door leveranciers van I B.V. gewenste wijze. Ter toelichting wijst eiseres op de inkooplimieten die leveranciers hanteren om debiteurenrisico’s te beperken. Door een ‘dubbele structuur’ (I B.V. èn N AG) werd bij een zelfde leverancier twee keer (een dubbele) inkooplimiet verkregen. Aldus werd meer ingekocht en bleek een hogere omzet mogelijk. Zowel I B.V. als N AG hadden een debiteurenverzekering en de verzekeraar stelde per afnemer een limiet aan het te verzekeren bedrag. De dubbele structuur maakte het mogelijk om per afnemer een dubbele kredietlimiet te verkrijgen en dat vergrootte de door verzekering gedekte afzetmogelijkheden.
Verweerder stelt dat het niet zozeer de ‘dubbele structuren’ waren die de afzetmogelijkheden hebben vergroot, maar de door A in privé ten behoeve van een kredietverzekeraar en door eiseres ten behoeve van leveranciers gestelde aanvullende zekerheden.
3.2.1.3. Eiseres stelt voorts dat verweerder na een controle van de op haar naam gestelde aangiften vennootschapsbelasting 1990 en 1991 volledig op de hoogte was van de Zwitserse activiteiten van I B.V. en dat zulks voor verweerder nooit aanleiding is geweest om de omzet van L AG aan I B.V. toe te rekenen. In wezen zijn er geen verschillen tussen L AG en N AG. Door de omzet en de resultaten van N AG bij eiseres in aanmerking te nemen terwijl dat voorheen niet geschiedde met de omzet van L AG handelt verweerder volgens eiseres in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.2.1.4. Eiseres stelt dat de opstal is verkocht in het jaar 2001 en dat de ter zake behaalde winst alleen al daarom niet in het jaar 2000 kan worden belast. Voorts stelt eiseres dat ter zake van de aankoop van de opstal zakelijk is gehandeld tegen een zakelijke prijs en dat zij in ieder geval niet bewust haar aandeelhouder heeft willen bevoordelen.
Verweerder voert aan dat de door eiseres geraadpleegde makelaar en de rijkstaxateur tot een zeer verschillend oordeel zijn gekomen en dat een gesprek tussen beiden niet heeft geleid tot een eensluidend waardeoordeel. Verweerder houdt vast aan de taxatie van de rijkstaxateur en aan de gestelde uitdeling, en meent voorts dat de winst moet worden toegerekend aan het jaar 2000, het jaar waarin een mondelinge overeenkomst tot levering van de opstal tot stand zou zijn gekomen.
3.2.1.5. Met betrekking tot de boeten stelt eiseres voorafgaande aan het doen van aangifte in een schrijven aan verweerder heeft gemeld dat geen baten uit de Zwitserse activiteiten in de aangifte zouden worden verantwoord. Dit standpunt is pleitbaar. Alsdan is er geen rechtvaardiging voor het opleggen van een boete. Verweerder acht de boeten terecht.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Bij de beoordeling van de vraag in geding stelt de rechtbank voorop dat alleen dan sprake is van een uitdeling van winst aan een aandeelhouder indien een bewuste vermogensverschuiving plaatsvindt van de vennootschap naar de aandeelhouder als zodanig, leidend tot een verarming van de vennootschap, waarbij de onttrekking van vermogen plaatsvindt uit winst of winstreserves, dan wel uit binnen afzienbare tijd te behalen winst. Verweerder stelt dat eiseres de opstal voor een onzakelijke prijs heeft gekocht met de bedoeling A in zijn kwaliteit van aandeelhouder te bevoordelen. Op de partij die stelt dat een uitdeling van winst heeft plaatsgevonden, in dit geval verweerder, rust de last om die stelling aannemelijk te maken.
4.1.2. Vast staat dat A voor de verkoop eerst een eigen taxatie heeft laten verrichten. Deze deskundige kende per 10 mei 2000 aan opstal een waarde toe van f 450.000 en de Opstal is tegen deze waarde overgedragen. Ook ten behoeve van verweerder is een taxatie verricht. Deze ambtelijke taxatie mondde uit in een waarde van f 250.000. Er zou nader contact tussen beide waardedeskundigen zijn geweest maar klaarblijkelijk heeft dit niet geleid tot een aanpassing van de uitkomsten van de taxaties. Bij schrijven van 24 mei 2006 is de door verweerder gestelde waarde nader onderbouwd.
4.1.3. De rechtbank is van oordeel dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat eiseres de opstal voor een zakelijke prijs heeft willen verwerven. Immers, de directeur van eiseres heeft de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik tevoren door een deskundige laten vaststellen en de opstal is ook tegen deze waarde overgedragen. Dat de beide taxaties sterk verschillende uitkomsten laten zien maakt dat niet anders, nu de rechtbank uit de desbetreffende schriftelijke stukken en hetgeen door partijen dienaangaande over en weer is aangevoerd niet de gevolgtrekking kan verbinden dat de taxatie die ten behoeve van eiseres is verricht op een te hoog bedrag uitkomt. De slotsom is dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat eiseres haar aandeelhouder ter zake van de aankoop van de opstal bewust een voordeel heeft willen doen toekomen.
4.1.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de klachten van eiseres die betrekking hebben op het tijdstip waarop de uitdeling zou hebben plaatsgevonden niet te worden behandeld. Voorts is er niet langer reden om in het jaar 2000 rekening te houden met de extra huurlast.
4.2.1. Eiseres betwist dat de resultaten van N AG rechtstreeks en direct aan haar kunnen worden toegerekend. Naar de rechtbank begrijpt stelt verweerder zich in dat verband op het standpunt dat I B.V. in wezen onder de naam N AG in Zwitserland actief is geweest. Eiseres heeft deze opvatting gemotiveerd betwist.
4.2.2. Vast staat dat N AG is onderworpen aan de Zwitserse belasting naar de winst. N AG beschikt in Zwitserland over kantoorruimte. Anders dan verweerder stelt dient naar het oordeel van de rechtbank aan het Zwitserse kantoor weldegelijk betekenis te worden toegekend, nu eiseres onweersproken heeft gesteld dat vanuit het Zwitserse kantoor wezenlijke functies van N AG worden uitgevoerd, waaronder logistieke ondersteuning van de papierimporten, administratie en debiteurenbeheer. Eiseres heeft onvoldoende weersproken gesteld dat zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de oprichting van N AG. Buiten twijfel is voorts dat N AG een lichaam is met rechtspersoonlijkheid.
4.2.3. De genoemde feiten en omstandigheden leiden de rechtbank tot de slotsom dat N AG zelfstandig voor eigen rekening een onderneming drijft. De rechtbank acht aannemelijk dat met de oprichting van L AG extra inkoop- en kredietlimieten werden verkregen en dat daardoor de afzetmogelijkheden van de door A beheerste vennootschappen werden vergroot. N AG is in wezen de voortzetting van de activiteiten van L AG. Boekenonderzoek naar aanleiding van de liquidatie van die vennootschap heeft niet geleid tot (gehele of gedeeltelijke) toerekening van resultaten van L aan I B.V. Verweerder, op wie in dit verband het bewijsrisico rust, maakt niet aannemelijk dat het resultaat van N AG rechtstreeks aan eiseres moet worden toegerekend. Het beroep is in zoverre gegrond.
4.3.1. Voor zover verweerder betoogt dat I B.V. recht heeft op een vergoeding in verband met de ten behoeve van N AG verrichte werkzaamheden, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat op verweerder de last drukt om zijn stelling aannemelijk te maken, en overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.2. Vast staat dat A in loondienst werkzaam is bij eiseres en bij de met eiseres gevoegde dochters. Voorts staat vast dat A werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van N AG, meer bepaald: de in- en verkoop van papier en relatiebeheer. Hiervoor heeft N AG noch aan A noch aan eiseres noch aan I B.V. enige vergoeding betaald. Ook staat vast dat A bij evenbedoelde werkzaamheden ten behoeve van N AG gebruik heeft gemaakt van de kantoorruimte, infrastructuur en relaties van I B.V.
4.3.3. De rechtbank acht de in- en verkoopfunctie van wezenlijk belang voor het bestaan van handelsondernemingen als die van I BV en N AG. A heeft bij die werkzaamheden ten behoeve van beide vennootschappen gebruik gemaakt van de kantoorruimte en de infrastructuur van eiseres. Voorts heeft A N AG aanbevolen bij relaties van I B.V. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een door N AG aan eiseres dan wel I B.V. te betalen vergoeding op zijn plaats. Door af te zien van deze vergoeding is I B.V. indirect verarmd ten gunste van haar zustermaatschappij N AG. Niet goed denkbaar is dat een zakelijk handelende partij de belangrijke werkzaamheden ten behoeve van de in- en verkoop van papier gedurende een reeks van jaren verricht zonder daar een redelijke beloning voor te bedingen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een als een uitdeling te beschouwen winstverschuiving door I B.V. aan haar (middellijk) aandeelhouder, en heeft de aandeelhouder deze uitdeling vervolgens als informele kapitaalstorting ingebracht in N AG.
4.3.4. Bij het vaststellen van de omvang van een zakelijk te achten vergoeding, moet naar het oordeel van de rechtbank aansluiting worden gezocht bij voornoemde door A ten behoeve van N AG geleverde diensten. De rechtbank stelt de door I B.V. te verantwoorden vergoeding per jaar in goede justitie vast op f 150.000.
4.3.5. De rechtbank zal de aanslagen mitsdien als volgt vaststellen.
2000 2001
Aangegeven belastbaar bedrag f 552.429 f 506.536
Bij: vergoeding van N “ 150.000 “ 150.000
Nader vastgesteld belastbaar bedrag f 702.429 f 656.536
4.4. De door verweerder opgelegde boete is gegrond op de opvatting dat de door N AG behaalde resultaten rechtstreeks aan I BV toegerekend dienen te worden. De rechtbank heeft deze opvatting verworpen en daarmee is de grondslag aan deze boeten komen te vervallen. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan-lei-ding verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiseres in verband met de behande-ling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.898 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het bijwonen van een nadere zitting, met een waarde per punt van € 322, een wegingsfactor 2 om het gewicht van de zaak tot uitdrukking te brengen. De onderhavige uitspraak betreft ook de proceskosten in de samenhangende zaken 05/2564 t/m 05/2567 en derhalve wordt het bedrag van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten vermenigvuldigd met factor van 1,5). Voor de overige door eiseres gemaakte proceskosten, te weten reiskosten, wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 38.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslagen tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 702.429 (€ 318.748) voor het jaar 2000 en f 656.536 (€ 297.923) voor het jaar 2001 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- vermindert de boeten tot nihil;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.936 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën)het door eiseres betaalde griffierecht van € 552 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. J.M. van Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.