RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 3298
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juni 2007
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. S. Essakkili, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest,
verweerder.
Bij besluit van 19 april 2007 heeft verweerder besloten over te gaan tot het treffen van maatregelen die leiden tot het verwijderen van een boogkas op een perceel aan de [adres], kadastraal bekend gemeente Uitgeest[kadastrale nummer], op kosten van verzoeker. Verweerder gaat over tot het toepassen van bestuursdwang in de vorm van het slopen van de boogkas op woensdag 25 april 2007 om 10.00 uur.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 20 april 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen (Awb 07-2799). Dit verzoek is op de zitting van 24 april 2007 behandeld. Ter zitting hebben partijen afspraken gemaakt die voor verzoeker aanleiding zijn geweest het verzoek in te trekken.
Verweerder heeft bij brief van 9 mei 2007 aan verzoeker te kennen gegeven het primaire besluit zal worden gehandhaafd en dat - afhankelijk van het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften - zal worden overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang in de vorm van het slopen van de boogkas op woensdag 23 mei 2007 om 10.00 uur.
Bij brief van 16 mei 2007 heeft verzoeker opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend (Awb 07-3298).
Bovendien heeft verzoeker bij brief van 21 mei 2007 beroep ingesteld tegen de brief van 9 mei 2007. De rechtbank heeft dit beroep in de uitspraak van 12 juni 2007 niet-ontvankelijk verklaard (Awb 07-3364).
Bij uitspraak van 22 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 19 april 2007 geschorst tot het tijdstip dat uitspraak is gedaan op de verzoeken om een voorlopige voorziening.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 juni 2007, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd, en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W.A.M. Admiraal en H. Groverde, beiden werkzaam bij de gemeente Uitgeest.
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Artikel 125 Gemeentewet luidt: het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
In artikel 5:21 Awb is bepaald dat onder bestuursdwang wordt verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Artikel 5:22 Awb luidt: de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
2.3 Verweerder heeft geconstateerd dat verzoeker op het perceel aan de [adres] te [plaats] een tweede boogkas met een oppervlakte van ongeveer 500 m² (2,90 m hoog, 8 m breed en 62,5 m lang) heeft gebouwd zonder te beschikken over een bouwvergunning.
2.4 Ingevolge het ter plaatse geldende "Algemeen bestemmingsplan" is de betreffende grond bestemd als "Agrarisch gebied, klasse I". Ingevolge artikel B1 van de bij dit plan behorende voorschriften (hierna: planvoorschriften) zijn op de kaart voor "Agrarisch gebied, klasse I" aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken, met dien verstande, dat geen gebouwen en geen kassen mogen worden gebouwd.
In het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Buitengebied Assum-Weeg 2006" is de grond bestemd voor "Agrarische doeleinden, tevens gebied met landschappelijke waarde". Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften is de betreffende grond bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor het bouwen van de boogkas een bouwvergunning is vereist. Omdat het bouwen van de boogkas volgens verweerder in strijd is met zowel het geldende als het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, en verweerder niet bereid is om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan, is legalisering niet aan de orde en is verweerder overgegaan tot handhavend optreden tegen de zonder bouwvergunning gebouwde boogkas.
2.6 Verzoeker kan zich niet verenigen met de aangezegde bestuursdwang en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het handhavingsbesluit wordt geschorst.
2.7 Verzoeker heeft primair aangevoerd dat voor het bouwen van de boogkas geen bouwvergunning nodig is en verweerder mitsdien niet bevoegd is om bestuursdwang toe te passen. Verzoeker verwijst in dit verband naar de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid van de provincie Noord-Holland waarin volgens hem is opgenomen dat tijdelijke boogkassen niet als bouwwerk worden beschouwd. Volgens verzoeker geeft de provincie hiermee aan dat het gebruik van teeltondersteunende materialen als normaal gebruik wordt beschouwd dat vergunningsvrij is. Bovendien blijkt volgens verzoeker uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat (tijdelijke) boogkassen geen bouwwerken zijn.
2.8 De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Voor beantwoording van de vraag of verzoeker bouwt in de zin van de Woningwet is van belang of de boogkas moet worden aangemerkt als een bouwwerk in de zin van de Woningwet.
2.9 Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, Woningwet - voor zover hier van belang - wordt onder bouwen verstaan het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, Woningwet wordt onder een gebouw verstaan elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Op grond van de bouwverordening moet onder bouwwerk worden verstaan: elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal, of ander materiaal, die direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
2.10 Volgens vaste jurisprudentie moet sprake zijn van een plaatsgebonden constructie van een zekere omvang. Plaatsgebondenheid betekent evenwel niet dat de constructie onlosmakelijk met de grond verbonden moet zijn. Ook verplaatsbare, mobiele constructies kunnen als plaatsgebonden worden beschouwd als de bedoeling aanwezig is om de constructie permanent of gedurende een langere tijd op één plaats te laten zijn. Verzoeker heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat het de bedoeling is de boogkas jaarlijks van eind februari tot begin november te plaatsen. Duidelijk is dat de boogkas niet is gericht op mobiliteit en de voorzieningenrechter is derhalve met verweerder van oordeel dat de boogkas moet worden aangemerkt als een bouwwerk in de zin van de Woningwet.
2.11 Verzoekers verwijzing in dit verband naar de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid kan de voorzieningenrechter overigens niet volgen. Deze leidraad hanteert de provincie bij het beoordelen van bestemmingsplannen en verzoeken om een verklaring van geen bezwaar en zegt niets over het al dan niet bouwvergunningplichtig zijn van een boogkas. De door verzoeker genoemde uitspraken brengen de voorzieningenrechter evenmin tot een ander oordeel nu niet is gebleken dat het in de betreffende zaken om vergelijkbare gevallen ging.
2.12 Door de boogkas op te richten zonder te beschikken over een bouwvergunning heeft verzoeker gehandeld in strijd met artikel 40 Woningwet en was verweerder bevoegd handhavend op te treden.
2.13 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien.
2.14 Niet in geschil tussen partijen is dat de boogkas niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Verzoeker betoogt echter dat legalisering mogelijk is aangezien het toekomstige bestemmingsplan wel de mogelijkheid biedt een boogkas op te richten. Verzoeker heeft hiertoe aangevoerd dat een boogkas niet kan worden aangemerkt als een gebouw en dat het derhalve binnen de omschrijving van artikel 6 planvoorschriften valt.
2.15 De voorzieningenrechter stelt vast dat het toekomstige bestemmingsplan met de Woningwet overeenkomende definities bevat van de begrippen 'bouwwerk' en 'gebouw'.
2.16 In artikel 1, eerste lid onder w, planvoorschriften wordt onder kas verstaan een gebouw waarvan de wanden en het dak bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen of planten. In artikel 1, eerste lid, onder kk, planvoorschriften worden boog- of gaaskassen gedefinieerd als verplaatsbare bouwwerken bekleed met licht- en luchtdoorlatend materiaal ten behoeve van het telen van gewassen.
2.17 De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de juistheid van verzoekers stelling dat de planwetgever heeft bedoeld te bepalen dat een boogkas geen gebouw is. Bovendien kan onderhavige boogkas naar het voorlopig oordeel niet onder de definitie van artikel 1, eerste lid, onder kk, planvoorschriften worden gebracht nu verzoekers boogkas niet is bekleed met luchtdoorlatend materiaal en niet verplaatsbaar in de gebruikelijk betekenis van het woord is. De toelichting van verweerder dat deze boogkas naar aard, constructie en omvang niet zonder meer verplaatsbaar is, komt de voorzieningenrechter niet onjuist voor.
2.18 Gelet op vorenstaande valt de in geding zijnde boogkas onder de definitie van een kas als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, planvoorschriften en is het een gebouw. Hieruit volgt dat plaatsing van de kas ook onder de werking van het toekomstige bestemmingsplan niet zal zijn toegestaan.
2.19 Een concreet zicht op legalisering is niet aanwezig nu verweerder niet bereid is een vrijstelling op grond van artikel 19 WRO te verlenen omdat veel waarde wordt gehecht aan de landschappelijke waarde van het open stuk tussen Heemskerk en Uitgeest. Verweerder is van mening dat het oprichten van een kas afbreuk doet aan de landschappelijke waarde van dat gebied.
2.20 Ook overigens zijn de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan van handhaving zou moeten worden afgezien. De voorzieningenrechter acht het handhavend optreden niet zodanig onevenredig dat verweerder hiervan had dienen af te zien.
2.21 Gelet op vorenstaande staat niet op voorhand vast dat het besluit waarin bestuursdwang is aangezegd in bezwaar niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om dit besluit hangende de bezwaarprocedure te schorsen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
2.22 De voorzieningenrechter merkt nog op dat met deze uitspraak de schorsing van het besluit van 19 april 2007, die de voorzieningenrechter in de uitspraak van 22 mei 2007 heeft uitgesproken, is beëindigd. Gegeven de omstandigheden van het geval en de verklaring van verzoeker ter zitting dat de boogkas op eenvoudige wijze en snel is af te breken, kan verweerder in zijn besluit op bezwaar volstaan met het stellen van een korte begunstigingstermijn. De voorzieningenrechter geeft daarbij in overweging dat een termijn van een week in ieder geval redelijk is te achten.
2.23 Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat het voor verzoeker in verband met de continuïteit van de bedrijfsvoering wellicht noodzakelijk is een constructie op te richten. Aangezien het toekomstige bestemmingsplan wel mogelijkheden biedt voor het plaatsen van bepaalde constructies, lijkt het aangewezen dat verzoeker zich tot verweerder wendt om te onderzoeken welke mogelijkheden er wel voor hem zijn.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 12 juni 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.