ECLI:NL:RBHAA:2007:BA7350

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1569 en 07-1456
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestuursdwang snackkiosk zonder vergunning in Purmerend

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 23 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een snackkiosk exploiteert aan de [straatnaam] in Purmerend, en het college van burgemeester en wethouders van Purmerend. Eiseres had zonder vergunning een standplaats ingenomen voor haar kiosk, en verweerder had besloten tot toepassing van bestuursdwang. Eiseres had eerder een standplaatsvergunning ontvangen, maar deze was niet meer van toepassing sinds de invoering van de 'Notitie Standplaatsenbeleid' in 1996, die de mogelijkheid om een vergunning te verkrijgen voor kiosken uitsloot. Eiseres had een overgangsregeling tot 1 februari 2006, maar na deze datum kon er geen vergunning meer worden verleend.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om bestuursdwang toe te passen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie was, aangezien verweerder geen vergunning zou verlenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zouden rechtvaardigen dat verweerder van handhaving zou moeten afzien. De voorzieningenrechter heeft de weigering van de vergunning in eerdere uitspraken bevestigd en geoordeeld dat eiseres in strijd met de wet handelde door zonder vergunning de kiosk te exploiteren.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van wettelijke voorschriften en de verantwoordelijkheden van de exploitant van de kiosk.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 1569 en Awb 07 - 1456
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 mei 2007
in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. M.C.G. Keijzer, advocaat te Purmerend,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2006, verzonden op 3 januari 2007, heeft verweerder besloten tot toepassing van bestuursdwang ten aanzien van de kiosk aan de [straatnaam], en eisers medegedeeld dat de tenuitvoerlegging daarvan voorkomen kan worden door de kiosk vóór 1 maart 2007 te ontruimen en ontruimd te houden.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 februari 2007 bezwaar gemaakt. Eiseres heeft het bezwaar aangevuld bij brieven van 13 februari 2007 en 22 februari 2007.
Bij brief van 19 februari 2007 heeft verweerder dit bezwaarschrift overeenkomstig het verzoek van eiseres met toepassing van artikel 7:1a, derde en vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
Bij brief van 22 februari 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 3 april 2007, alwaar eiseres - vergezeld van haar echtgenoot - in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Correia-Goede, werkzaam bij de gemeente Purmerend.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen een nadere motivering van de beroepsgronden in het geding te brengen.
Bij brief van 10 april 2007 heeft eiseres aanvullende beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft bij brief van 18 april 2007 gereageerd op deze nadere gronden.
Nu partijen hiervoor toestemming hebben gegeven, heeft de voorzieningenrechter bepaald dat een hernieuwd onderzoek ter zitting achterwege blijft. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat zich geen wettelijke weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 7:1a, tweede lid, Awb en de voorzieningenrechter is van oordeel dat onderhavige zaak geschikt is voor rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.3 Artikel 125 Gemeentewet luidt: het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
In artikel 5:21 Awb is bepaald dat onder bestuursdwang wordt verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Artikel 5:22 Awb luidt: de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Ingevolge artikel 93, eerste lid, Algemene Plaatselijke Verordening (APV) - voor zover hier van belang - is het verboden om zonder vergunning van verweerder op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke plaats met een kraam een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel zaken te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden.
2.4 De snackkiosk waarop het bestuursdwangbesluit betrekking heeft, staat aan de [straatnaam] te Purmerend en wordt sinds 1980 geëxploiteerd. Eiseres heeft de exploitatie van de kiosk in 1990 van haar vader overgenomen. Om de standplaats met de kiosk in te kunnen nemen heeft verweerder aan eiseres meermalen een standplaatsvergunning verleend. Op grond van de 'Notitie Standplaatsenbeleid' die op 1 februari 1996 in werking is getreden, worden kiosken - zoals die van eiseres - en andere permanente gebouwen niet langer onder het regime van de standplaatsenvergunningen gebracht en worden hiervoor derhalve geen standplaatsvergunningen meer verleend. In het beleid is voor eiseres een overgangsregeling opgenomen op grond waarvan zij gedurende een periode van 10 jaar, tot 1 februari 2006, de kiosk aan de [straatnaam] mag blijven exploiteren.
2.5 Zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 23 mei 2007 (Awb 07-1455 en 07- 1348) heeft overwogen, heeft verweerder op grond van dit beleid terecht besloten dat aan eiseres vanaf 1 februari 2006 geen standplaatsvergunning kan worden verleend. De voorzieningenrechter heeft de weigering om aan eiseres een standplaatsvergunning te verlenen in voornoemde uitspraak in stand gelaten.
2.6 De voorzieningenrechter kan eiseres niet volgens in haar stelling dat zij in de afgelopen periode in ieder geval tot 12 september 2006 met vergunning standplaats heeft ingenomen. Aan eiseres is immers na 1 januari 2003 geen nieuwe vergunning verleend. Ook is de voorzieningenrechter niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan eiseres mocht menen dat zij ook na 1 februari 2006 gerechtigd was een kiosk te exploiteren op de [straatnaam]. Integendeel, verweerder heeft haar er bij verschillende gelegenheden op gewezen dat de kiosk na 1 februari 2006 niet meer zou worden toegestaan. Door zonder te beschikken over een vergunning toch standplaats in te blijven nemen op de [straatnaam] met een kiosk handelt eiseres in strijd met een wettelijk voorschrift, te weten artikel 93, eerste lid, APV. Gelet hierop is verweerder bevoegd om handhavend op te treden. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, heeft verweerder in zijn besluit genoegzaam kenbaar gemaakt welk voorschrift eiseres heeft overtreden door te wijzen op het feit dat de standplaatsenvergunning is geweigerd op basis van artikel 93 APV.
2.7 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie dient te worden afgezien (zie onder meer de uitspraak van 30 juni 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AP4683).
2.8 Een concreet uitzicht op legalisering is niet aanwezig omdat verweerder geen standplaatsvergunning voor de snackkiosk wil verlenen en het door eiseres hiertegen ingediende bezwaar, dat op verzoek van partijen door de voorzieningenrechter is behandeld als beroep, door de voorzieningenrechter ongegrond is verklaard.
2.9 Ook overigens zijn de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan van handhaving zou moeten worden afgezien. De omstandigheid dat de kiosk gedurende 27 jaar op de [straatnaam] heeft gestaan en het feit dat eiseres inkomsten zal gaan derven, leveren geen grond op voor het oordeel dat verweerder dient af te zien van handhaving. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder eiseres al in 1996 op de hoogte heeft gebracht van het feit dat zij per 1 februari 2006 geen standplaats meer zou mogen innemen met de kiosk. Nadien is eiseres hier in 2000 nogmaals op gewezen. Eiseres heeft in de haar gegunde overgangsperiode ruimschoots tijd gehad om de nodige maatregelen te treffen. Dat zij dit niet heeft gedaan en de onderhavige besluitvorming heeft afgewacht, komt voor haar rekening.
2.10 Vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Nu het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het desbetreffende verzoek wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 23 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.