ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6446

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2104
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen voor illegale werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 29 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, X, en de inspecteur van de Belastingdienst/P. Eiser, eigenaar van restaurant D, was aangeslagen voor loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 5.499 opgelegd, alsmede een boete van € 2.749, omdat eiser een werknemer, F, had aangesteld zonder dat deze beschikte over een geldige verblijfsvergunning. Eiser betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag en stelde dat F slechts één maand loon had ontvangen, terwijl de inspecteur stelde dat F zes maanden loon had genoten.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat F gedurende zes maanden loon had ontvangen van € 500 per maand, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3.000. Daarnaast had F kost en inwoning genoten, waarvoor de inspecteur het forfait voor maaltijden had toegepast. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar dat de correctie voor het ontbijt, waarvoor geen bewijs was, moest vervallen. De rechtbank verlaagde de naheffingsaanslag tot € 5.383 en de boete tot € 2.691.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld en het door hem betaalde griffierecht werd vergoed door de Staat der Nederlanden. De uitspraak bevatte ook instructies voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2104
Uitspraakdatum: 29 mei 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 26 juli 2005 aan eiser over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) van € 5.499 opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 2.749.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 december 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 24 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 30 januari 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2007 te Haarlem. Namens verweerder is verschenen mr. A. Eiser is door de griffier op 13 maart 2007 per fax onder vermelding van plaats en tijdstip (9.00 uur), uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 17 april 2007 heeft de griffier telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiser, B, en aan hem meegedeeld dat de zitting op 23 april 2007 om 10.45 in plaats van om 9.00 zou beginnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu de fax door de gemachtigde van eiser in goede orde is ontvangen en mede gelet op het telefonische contact van de griffier met de gemachtigde op 17 april 2007, gaat de rechtbank ervan uit dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser is geboren op 22 maart 1942 in Q en woont op het adres a-straat te R. Hij is gehuwd met mevrouw C.
2.2. Restaurant D is sinds [inschrijvingsdatum] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als Chinees-Indisch restaurant, door eiser gedreven in de vorm van een eenmanszaak.
2.3. Eiser is in de administratie van verweerder opgenomen als inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Over het jaar 2004 is namens eiser een totaalloonopgave ingediend door kantoor E B.V.
2.4. Volgens de in 2.3 bedoelde loonopgave over 2004 zijn in dat jaar negen werknemers in loondienst geweest. Het fiscaal loon bedroeg in totaal € 121.388, de ingehouden loonheffing bedroeg in totaal € 25.999.
2.6. Tijdens een waarneming ter plaatse (hierna: WTP) op 12 november 2004 is geconstateerd dat op dat moment één persoon werkzaamheden in de onderneming verrichtte zonder te beschikken over een geldige verblijfsvergunning. Het betreft de persoon F, geboren [geboortedatum] in China.
F is door dhr. H gehoord. In het rapport van het hierna onder 2.9. genoemde boekenonderzoek is over de WTP onder meer het volgende vermeld:
"Op 12 november 2004 is door de H, opsporingsfunctionaris van Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt van getuige F. De getuige heeft verklaard dat hij nu ruim een jaar in Nederland woont en reeds een half jaar werkt bij Restaurant D, b-straat te S. Hij heeft verklaard dat de baas X heet en dat hij wist dat hij illegaal in Nederland was. De getuige heeft verklaard dat hij werkte voor € 500 per maand. Voor kost en inwoning hoefde hij niets te betalen. Hij woonde boven het restaurant."
2.7. Op 12 november 2004 heeft F tegenover een inspecteur van de Arbeidsinspectie onder meer het volgende verklaard:
"Ik wil geen antwoord geven op de vraag hoelang ik al boven het restaurant woon. Ik heb een half jaar gewerkt bij het restaurant. (...) Ik verdien € 500 in de maand netto. Mijn baas heet X."
2.8. Een inspecteur van de Arbeidsinspectie heeft op 9 december 2004 eiser gehoord. Van dit gesprek is een proces-verbaal opgemaakt welke tot de stukken van het geding behoort. Eiser heeft het volgende verklaard:
"Tijdens uw controle op 12 november trof u een man in mijn keuken aan. Daar kan ik het volgende over vertellen: via de kok, die niet meer in dienst is, is hij bij ons terecht gekomen. Hij kwam wel eens ‘s middags of ‘s avonds bij ons aan en at dan een hapje. Dat deed hij vanaf augustus of september (...). Ik ben ongeveer acht weken op vakantie geweest en ik heb hem niet aan het werk gezet. Mijn vrouw was er toen en zij heeft gezegd dat hij wat mocht helpen in de keuken. Mijn vrouw heeft hem wel wat betaald voor het helpen, maar ik weet niet hoeveel. U zegt mij dat hij heeft verklaard dat hij € 500,00 netto ontving. Misschien heeft mijn vrouw hem dat een keer betaald maar dat heb ik niet gedaan, ik kende hem amper. (...) Ik weet niet waar hij woonde. (...) Ik wist dat hij illegaal in Nederland verbleef. Ik wist niet dat hij niet mocht werken. (...)"
2.9. Op 22 maart 2005 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld in de onderneming van eiser, waarvan een rapport is opgemaakt gedagtekend 1 juli 2005. Bij dat onderzoek is gebleken dat de loonbetalingen aan F niet in de loonadministratie zijn opgenomen.
2.10. Verweerder heeft de verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen berekend op € 5.499.
Loon in geld 6 mnd * € 500 € 3.000
Eindheffing zonder ZFW (108,3%) € 3.249
Loon in natura
Inwoning (forfait € 6,30 per dag * 180) € 1.134
Warme maaltijd (forfait € 3,10 per dag* 180) € 558
Koffie (forfait € 1,55 per dag * 180) € 279
Ontbijt (forfait € 1,55 per dag * 180) € 279
----------
€ 2.250
Naheffing loonbelasting € 5.499
2.11 Tot de stukken van het geding behoort een verklaring van F van 15 april 2005, waarin het volgende vermeld staat:
"Ondergetekende F verklaart tegenover de heer X, eigenaar van Chinees Indisch restaurant “D” aan de b-straat te S, hiermee dat hij in november 2004 als parttime assistent-kok heeft gewerkt en aan loon heeft ontvangen een bedrag van € 500,-."
2.11. Bij brief van 19 december 2005 heeft de gemachtigde van eiser, B, aan verweerder het volgende meegedeeld:
"Naar aanleiding van onze telefonisch onderhoud van hedenochtend delen wij u namens cliënt mede dat de heer F gedurende 6 maanden wel kost en inwoning heeft genoten. Wij verzoeken u om de aanslag terug te brengen tot 1 maand loon € 500,-- netto plus 6 maanden kost+inwoning zijnde € 1.971 (zonder ontbijt deze niet genoten)."
3. Geschil
In geschil is of verweerder tot het juiste bedrag een naheffingsaanslag LB/PVV heeft opgelegd voor het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31december 2004.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vergrijpboete op 50% van het nageheven bedrag dient te worden bepaald.
Eiser stelt zich op het standpunt dat F een loon heeft genoten van in totaal € 500, zodat de naheffingsaanslag vastgesteld moet worden op € 541 (eindheffing tegen 108,3%). De vergrijpboete bedraagt dan 50% van € 541 is € 270. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag en boetebeschikking.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Primair stelt verweerder zich op het standpunt dat F zes maanden loon heeft genoten en zes maanden kost en inwoning, zodat eiser € 5.499 aan loonbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat F 3 maanden loon heeft genoten en 6 maanden kost en inwoning, zonder ontbijt, zodat eiser € 3.759 aan loonbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is en meer subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat F 1 maand loon heeft genoten alsmede kost en inwoning, zonder ontbijt en daardoor € 2.676 aan loonbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is. De bijbehorende vergrijpboete dient steeds 50% van de verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen te bedragen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat F werknemer was van eiser, dat eiser inhoudingsplichtige is en dat eiser de verschuldigde loonheffing moet inhouden en afdragen.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat F zes maanden loon heeft genoten ten bedrage van in totaal € 3.000 (€ 500 per maand). F heeft immers zelf op 12 november 2004 tegenover zowel de opsporingsambtenaar van UWV als tegenover de inspecteur van de Arbeidsinspectie verklaard dat hij 6 maanden in het restaurant van eiser werkzaam is geweest en dat hij € 500 per maand netto verdiende. De enkele ontkenning hiervan van de zijde van eiser doet hier niet aan af, gelet ook op de inconsistentie in de verklaringen van de zijde van eiser. Zo heeft eiser op 9 december 2004 verklaard dat hij F amper kende en niet wist waar hij woonde, terwijl in de brief van 19 december 2005 namens eiser wordt medegedeeld dat F inderdaad zes maanden kost en inwoning heeft gehad bij eiser. Op 9 december 2004 heeft eiser verklaard dat hij 8 weken op vakantie is geweest en zijn echtgenote het bedrijf leidde. In de brief van 29 september 2005 wordt echter aangegeven dat het bedrijfsgebeuren door de oudste dochter van eiser werd gedaan.
Ook de door eiser overgelegde verklaring van F van 15 april 2005 maakt vorenstaande niet anders. Uit deze verklaring blijkt immers alleen dat F in november 2004 voor eiser heeft gewerkt. Over het wel of niet verrichten van werkzaamheden voor eiser in andere maanden, vermeldt de verklaring niets.
4.3 Voor zover de naheffing ziet op door F genoten loon in natura wordt het volgende overwogen. F heeft tegenover de opsporingsambtenaren verklaard dat hij gedurende zes maanden kost en inwoning heeft genoten. Zulks is door eiser bevestigd in het proces verbaal van verhoor van de inspecteur van de Arbeidsinspectie - “Hij kwam wel eens bij ons ‘s middags en ‘s avonds en at dan een hapje” - en voorts bevestigd in de brief van eiser van 19 december 2005. Alsdan heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, terecht en onder toepassing van het forfait voor een koffiemaaltijd en warme maaltijd zoals genoemd in art 32 Uitvoeringsregeling loonbelasting de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 558 en € 279.
Verweerder, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting door eiser, niet aannemelijk gemaakt dat F, naast de koffiemaaltijd en warme maaltijd, tevens een ontbijt heeft genoten. De correctie "ontbijt" tot een bedrag van € 279 dient dan ook te vervallen. Het beroep is in zoverre gegrond. De correctie dient derhalve te worden berekend over een bedrag van (€ 3.000 + € 1.971 =) € 4.971.
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat het eindheffingtarief van 108,3% van toepassing is. De rechtbank zal de naheffingsaanslag daarom verminderen tot (€ 4.971 * 108,3% =) € 5.383.
4.5 Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de vergrijpboete op 50% van het nageheven bedrag dient te worden bepaald, zodat de rechtbank de boete zal verminderen tot € 2.691.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 5.383 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de boete tot € 2.691 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. E. Jochem en mr. A.A. Fase, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh Vanherck, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.