2. Bij brief van 22 augustus 2006 heeft [gedaagde] onder meer het volgende aan [eiser] bericht:
“U heeft geen huur voldaan op 31 juli j.l. Ook het restant van de waarborgsom is niet voldaan. Wij zijn vijf maal bij u geweest, maar u laat niets van u horen.”
3. Op 29 augustus 2006 heeft [eiser] de huur over de maand augustus 2006 en het restant van de borgsom aan [gedaagde] overgemaakt.
4. Op 23 september 2006 heeft [gedaagde] onder meer het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“U heeft nog steeds de huur van september niet betaald. Voor 1 oktober bent U ons schuldig: huur sept. 325,--
,, okt. 325,--
650,--
Bij niet tijdige betaling zullen wij alsnog U de huur opzeggen [...] Bij tijdige betaling zullen wij overwegen [...] u alsnog een contrakt aan te bieden voor een langere huurtermijn dan de afgesproken 6 maanden.”
5. Op achtereenvolgens 16 oktober 2006 en 6 en 8 november 2006 heeft [eiser] respectievelijk € 300,--, € 300,-- en € 50,-- aan [gedaagde] overgemaakt.
6. Bij brief van 7 december 2006 heeft [gedaagde] onder meer het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“ Bij deze zeggen wij u de huur op per heden. Met ingang van 1 januari 2007 willen wij de kamer leeg en schoon opgeleverd hebben. Uw contract eindigt 31 december a.s., daar het u, ondanks talloze aanmaningen, schijnbaar niet lukt tijdig te betalen.”
7. De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 19 december 2006 aan [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de huuropzegging en zich namens [eiser] beroepen op huurbescherming. In deze brief heeft de gemachtigde erkend dat [eiser] in gebreke is met tijdige betaling van de huur voor de maand december 2006. Zij heeft zich beroepen op overmacht en spoedige betaling toegezegd.
8. Bij brief van 9 januari 2007 heeft [gedaagde] de gemachtigde van [eiser] onder meer het volgende medegedeeld:
“Dhr. [eiser] is van begin af aan [...] niet correct geweest met de betalingen [...] Hij heeft een contract van 6 maanden dat op 31-12-2006 eindigde. Ik heb geen vertrouwen in de heer en zie hem graag z.s.m. vertrekken.”
9. [eiser] heeft op 1 maart 2006 de woning niet kunnen betreden, omdat [gedaagde] de sloten had laten vervangen.
10. Bij brief van 6 maart 2006 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd tot overhandiging van de sleutel aan [eiser], onder aanzegging van rechtsmaatregelen. Zij heeft daarbij onder meer het volgende opgemerkt:
“Cliënt vertelde dat hij inmiddels de huur tot en met de maand februari 2007 aan u heeft voldaan.”
11. Bij brief van 7 maart heeft [gedaagde] het volgende aan de gemachtigde van [eiser] geschreven, voor zover van belang:
“Uw cliënt heeft geen huurcontract en heeft ingebroken in onze woning. Hiervan is aangifte gedaan bij de politie en uw cliënt is door de politie meegenomen. [...])
De woning waar uw cliënt is heeft ingebroken is reeds verhuurt (stond leeg). De aangetroffen spullen in onze woning zijn op te halen beneden in onze winkel [...]
[...] tevens heb ik aangifte gedaan van de telefonische dreigementen van uw cliënt.”
14. [gedaagde] heeft de woning per 15 maart 2007 aan een ander verhuurd.