ECLI:NL:RBHAA:2007:BA4804

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2303
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en handhaving: legalisering van bouwhoogte in geschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 16 april 2007, gaat het om een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Purmerend over een last onder dwangsom wegens het bouwen in afwijking van de verleende bouwvergunning. Eisers hebben een bouwvergunning gekregen voor een uitbouw van 10,5 m², maar hebben in afwijking van deze vergunning werkzaamheden verricht die de oppervlakte met 3 m² hebben vergroot. Dit leidde tot een handhavingstraject waarbij verweerder eisers gelastte om de bouwwerkzaamheden te staken, met een dreiging van een dwangsom van € 10.000,-. Eisers hebben hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het besluit van verweerder op bezwaar vernietigd, omdat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het voorstel van eisers om de bouwhoogte met 3,5 cm te verlagen. Dit voorstel had mogelijk geleid tot legalisering van de bouwhoogte, anticiperend op het toekomstige bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd en dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moest nemen waarin het voorstel van eisers werd betrokken.

De rechter heeft tevens geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het bestreden besluit was vernietigd. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 966,-, en het door eisers betaalde griffierecht van € 286,- moest door de gemeente Purmerend worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen en de noodzaak om voorstellen van betrokkenen serieus te overwegen in het kader van handhaving en legalisering van bouwactiviteiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 2303 en AWB 07 - 2304
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 16 april 2007
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
Tegenwoordig: mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en mr. G.J. Deen, griffier.
Zitting: 16 april 2007.
Verschenen: Eisers in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder vertegenwoordigd door mr. W. Correia - Goede en L.A.W. Admiraal, beiden werkzaam bij de gemeente Purmerend.
Het geschil betreft het besluit van 15 februari 2007 waarin verweerder onder aanvulling van gronden het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit van 13 oktober 2006 ongegrond heeft verklaard. In het primaire besluit heeft verweerder eisers gelast om met onmiddellijke ingang de bouwwerkzaamheden op het perceel [adres] te staken en gestaakt te houden. Indien niet aan de lastgeving wordt voldaan, verbeuren verzoekers een dwangsom van € 10.000,- ineens.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 22 maart beroep ingesteld. Bij brief van 27 maart 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 16 april 2007 heeft de voorzieningenrechter:
- het beroep gegrond verklaard;
- het bestreden besluit van 15 februari 2007 vernietigd;
- het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen;
- verweerder veroordeeld in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,- te betalen door de gemeente Purmerend aan eisers;
- bepaald dat de gemeente Purmerend het door eisers betaalde griffierecht van € 286,- aan hen vergoedt.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
De voorzieningenrechter, gehoord partijen, is van oordeel dat in deze zaak nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling daarvan en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
Bij besluit van 14 juli 2006 heeft verweerder aan eisers een bouwvergunning verleend voor het realiseren van een uitbouw aan de achterzijde van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats]. De vergunde uitbouw heeft een oppervlakte van 10,5 m². Omdat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Purmer IV, uitwerkingsplan Purmer-Zuid, deelplan T22-T26, 5e fase 1995, een uitbouw van 10 m² is toegestaan, heeft verweerder op grond van artikel 15 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) hiervan vrijstelling gegeven.
Niet in geschil tussen partijen is dat eisers in afwijking van de aan hen verleende bouwvergunning bouwwerkzaamheden hebben verricht, er uit bestaande dat de oppervlakte van de betreffende uitbouw 3 m² groter is dan van het ingediende bouwplan waarvoor vergunning was verleend. Gelet hierop hebben eisers het bepaalde in artikel 40, eerste lid, Woningwet (Ww) overtreden en is verweerder bevoegd handhavend op te treden. Verweerder heeft van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt en eisers een bouwstop alsmede een last onder dwangsom opgelegd.
Bij de vraag of van het bestuursorgaan verlangd kan worden dat hij afziet van handhavend optreden, dient onder meer te worden beoordeeld of uitzicht bestaat op legalisering van de in afwijking van de verleende bouwvergunning uitgevoerde werkzaamheden.
Verweerder heeft zich niet bereid getoond om vrijstelling van het (toekomstige) bestemmingsplan te verlenen. Verweerder heeft zich in zijn besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat op grond van het toekomstige bestemmingsplan 'De Purmer 2005', dat op 2 november 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld, een oppervlakte van 13,5 m² wel zal zijn toegestaan, maar dat de bouwhoogte van de aanbouw een onoverkomelijke belemmering zal vormen. Ingevolge het toekomstige bestemmingsplan is immers een bouwhoogte van 2,70 m + 0,25 m toegestaan. Op grond van een zogenaamde binnenplanse vrijstelling zou verweerder bovendien een bouwhoogte van 3,245 m kunnen toestaan. Omdat de bouwhoogte hier echter 3,28 m bedraagt, kan verweerder uitsluitend met toepassing van artikel 19, derde lid, WRO vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen, waartoe verweerder niet bereid is.
Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of legalisering van de bouwhoogte mogelijk is. In dit verband hebben eisers voorgesteld de bouwhoogte van de aanbouw met 3,5 cm te verlagen zodat de bouwhoogte 3,245 m wordt. In het bestreden besluit is verweerder echter ten onrechte niet ingegaan op deze mogelijkheid en verweerder heeft niet onderzocht of in dat geval - anticiperend op het toekomstige bestemmingsplan - met toepassing van een binnenplanse vrijstelling legalisering mogelijk is. Op dit punt dient het bestreden besluit te worden vernietigd omdat het niet toereikend en daarom ondeugdelijk is gemotiveerd.
Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarin het voorstel van eisers om de bouwhoogte te verlagen wordt betrokken. Verweerder dient daarbij voorts in zijn beschouwing te betrekken, dat verweerder in de periode van januari 2006 tot februari 2007 reeds in 21 gevallen - anticiperend op het nieuwe bestemmingsplan - vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend, terwijl hierbij niet is gebleken dat daarbij geen binnenplanse vrijstellingen zijn verleend.
Zoals ter zitting is besproken zullen eisers bij verweerder een bouwaanvraag indienen die ziet op de wijziging van het bouwplan wat betreft de bouwhoogte en zal verweerder de aanvraag met de benodigde voortvarendheid behandelen.
Omdat het besluit op bezwaar is vernietigd, bestaat er geen aanleiding meer tot het treffen van een voorlopige voorziening en dit verzoek wordt dan ook afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestond voor eisers, gelet spoedeisend belang en de vernietiging van het bestreden besluit, wel grond voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening. Er zijn dan ook termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor deze kosten wordt met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 966,00 toegekend ( 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij het gewicht van de zaak als gemiddeld is aangemerkt).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
griffier voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.