ECLI:NL:RBHAA:2007:BA4098

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
342692 AO VERZ 07-377
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst verpleeghuisarts in opleiding wegens disfunctioneren

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 25 april 2007 uitspraak gedaan over het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een verpleeghuisarts in opleiding, hierna aangeduid als [verweerder]. De verzoekster, de stichting SHDH, heeft het verzoek ingediend omdat [verweerder] niet voldeed aan de eisen die aan een verpleeghuisarts in opleiding gesteld worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verweerder] in zijn functioneren tekortschiet op vakinhoudelijk, productief en communicatief gebied, wat de zorg voor cliënten in gevaar zou kunnen brengen. SHDH heeft betoogd dat er geen vertrouwen meer is in de mogelijkheid van [verweerder] om de opleiding succesvol af te ronden.

De rechtbank heeft de argumenten van [verweerder] verworpen, waaronder het verweer dat hij onvoldoende begeleiding heeft gekregen en dat de eisen te hoog waren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat SHDH voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerder] niet aan de opleidingseisen voldeed en dat er geen verbetering in zijn functioneren was opgetreden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst terecht was en heeft deze ontbonden per 1 mei 2007, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder].

De beslissing is genomen in het belang van de cliënten van SHDH, waarbij de rechtbank benadrukt dat een instelling met kwetsbare patiënten geen risico's kan nemen met disfunctionerende artsen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rep.nr.: 342692/ AO VERZ 07-377
datum uitspraak: 25 april 2007
BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST
inzake
de stichting STICHTING SHDH
te Haarlem
verzoek(st)er
hierna: SHDH
gemachtigde: mr. M. Middeldorp
tegen
[verweerder]
te [woonplaats]
verweerder
hierna: [verweerder]
gemachtigde: mr. T.M.A. Gubbels-Schweitzer.
De procedure
Op 2 april 2007 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van SHDH. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 16 april 2007. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van SHDH heeft pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
1. Op 4 juli 2006 heeft [verweerder] (leeftijd 54 jaar) met het opleidingsinstituut Gerion van het VU medisch centrum Amsterdam (hierna: Gerion) een overeenkomst gesloten inzake de opleiding tot verpleeghuisarts (hierna: de opleidingsovereenkomst), ingaande 1 september 2006.
2. Ingevolge artikel 4 van de opleidingsovereenkomst kan de arts in opleiding voor de duur van de opleiding een arbeidsovereenkomst sluiten met een rechtspersoon die de opleidingsinrichting vertegenwoordigt.
3. Op de opleidingsovereenkomst is het Kaderbesluit CHVG (hierna: het kaderbesluit) van toepassing.
4. Ingevolge artikel B.15 van het kaderbesluit eindigt de opleidingsovereenkomst bij voltooiing van de opleiding of bij schriftelijke opzegging door één van de partijen, met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste een maand.
5. De artikelen B.20 en B.21 van het kaderbesluit bepalen dat er een Commissie voor Geschillen (hierna: CvG) is en wat haar competentie is.
6. Ingevolge artikel 5 sub 1 van bijlage I van het kaderbesluit legt de partij die een geschil heeft als bedoeld in artikel B.21, dit geschil voor aan een mediator of onafhankelijke bemiddelende partij, alvorens het bij de CvG in te dienen.
7. Ingevolge artikel 5 sub 4 van bijlage I van het kaderbesluit heeft, indien het geschil betrekking heeft op een genomen besluit, het voorleggen van het geschil aan een mediator een opschortende werking ten aanzien van dit besluit.
8. [verweerder] is op 1 september 2006 bij SHDH in dienst getreden in de functie van verpleeghuisarts in opleiding tegen een salaris van (laatstelijk) € 2.651,90 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Als opleider is aangesteld M.A. Mets, verpleeghuisarts, aspirant opleider (hierna: Mets).
9. Ingevolge artikel 3 van de arbeidsovereenkomst geldt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van de opleiding tot geregistreerd verpleeghuisarts.
10. Ingevolge artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is tussentijdse opzegging mogelijk met voor beide partijen een opzeggingstermijn van 1 maand.
11. In een gesprek op 31 januari 2007 heeft SHDH aan [verweerder] doen weten het hoofd van Gerion te zullen adviseren de opleiding van [verweerder] te beëindigen in verband met het onvoldoende functioneren van [verweerder] als verpleeghuisarts.
12. Bij brief van 21 februari 2007 heeft Gerion aan [verweerder] medegedeeld de opleiding van [verweerder] met ingang van 1 maart 2007 voortijdig te zullen beëindigen.
13. Bij brief van 5 maart 2007 heeft SHDH onder meer het volgende aan [verweerder] medegedeeld:
“Naar aanleiding van uw gesprek [...] bevestigen wij dat de arbeidsovereenkomst per 8 maart 2007 afloopt.
De arbeidsovereenkomst wordt niet gecontinueerd op grond van het besluit van de verpleeghuisartsopleiding uw opleiding tot verpleeghuisarts niet voort te zetten.”
14. Bij fax van 6 maart 2007 heeft [verweerder] bij Gerion bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 februari 2007.
15. Bij brief van 7 maart 2007 heeft Gerion de ontvangst van het bezwaar aan [verweerder] bevestigd, waarbij zij onder meer het volgende heeft opgemerkt:
“Dit betekent dat er thans sprake is van een geschil.”
16. SHDH heeft [verweerder] na 7 maart 2007 geen salaris betaald.
17. Bij brief van 21 maart 2007 heeft Van Benthem & Keulen advocaten te Utrecht bevestigd dat mr. J.N. Kopp als mediator in het geschil tussen partijen zal optreden.
Het verzoek
SHDH verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, (voor het geval het dienstverband tussen partijen nog mocht blijken te bestaan), wegens veranderingen in de omstandigheden.
Ter toelichting stelt SHDH – samengevat – dat [verweerder] niet voldoet aan de eisen die aan een verpleeghuisarts in opleiding mogen worden gesteld. [verweerder] schiet, volgens SHDH, vakinhoudelijk, productief en communicatief tekort en SHDH vreest dat bij voortzetting van het dienstverband de belangen van haar cliënten ernstig in gevaar zullen komen. Ook indien [verweerder] in de procedure bij de CvG in het gelijk zou worden gesteld meent SHDH dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verweerder] moet worden ontbonden. SHDH heeft er geen enkel vertrouwen in dat eventuele voortzetting van de opleiding van [verweerder] tot verpleeghuisarts in haar organisatie haalbaar is.
Het verweer
[verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair heeft hij verzocht om aanhouding van deze procedure tot na afloop van de geschillenprocedure als beschreven in bijlage 1 van het kaderbesluit.
Op hetgeen hij ter onderbouwing van zijn standpunt heeft aangevoerd zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het verzoek nader in worden gegaan.
De beoordeling van het verzoek
1. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
2. Omtrent het verzoek wordt als volgt overwogen.
3. Vanaf het moment van indiensttreding zijn tussen [verweerder] en Mets tweewekelijks of wekelijks leergesprekken gevoerd, waarvan door Mets verslagen zijn gemaakt. Hoewel deze verslagen niet door [verweerder] zijn ondertekend en ook vaststaat dat hij deze eerst op 24 januari 2007 heeft ontvangen geeft de inhoud van die verslagen steun aan de stellingen van SHDH. Uit de verslagen komt naar voren dat Mets al vrij snel na indiensttreding twijfel kreeg over de capaciteiten van [verweerder]. In voldoende mate blijkt dat daarin in de maanden daarna geen verbetering te zien was. Het beeld komt naar voren dat [verweerder] onvoldoende (medisch) theoretisch is onderlegd, hoofd- en bijzaken niet kan scheiden en fouten maakt doordat hij zich niet houdt aan (procedure)afspraken. Hij is onvoldoende productief en afgezien hiervan, blijkt uit de verslagen ook dat [verweerder] in communicatief opzicht ernstig tekort schiet, hetgeen zijn leervermogen in de weg is gaan staan. Ook naar cliënten en hun familieleden voldoet hij in communicatief opzicht niet, waardoor uiteindelijk ook uit die hoek klachten over zijn functioneren zijn gekomen. Mets heeft onbetwist gesteld dat zij zich in de leergesprekken met [verweerder] baseerde op haar eigen ervaringen met hem alsmede op van collega’s verkregen informatie over [verweerder]. Voldoende aannemelijk is geworden dat ook bij andere collega’s (artsen en andere afdelingsmedewerkers) het vertrouwen in het welslagen van de opleiding van [verweerder] tot verpleeghuisarts is komen te ontbreken. Dit blijkt zowel uit de bedoelde verslagen van Mets als uit een verklaring van de teamleider Foudraine. Ook blijkt van zijn tekortschieten in communicatief opzicht uit een verslag van de groepsbegeleider van de VU, waarin – voor zover in dit verband van belang – wordt vermeld:
(...)Op de terugkomdagen is de AIOS rustig en vriendelijk. Zijn inbreng bestaat vooral uit het geven van theoretische uitleg ten aanzien van situaties. De uitleg is op zich adequaat maar vaak niet waar de situatie op dat moment om vraagt. Opvallend daarbij is dat hij ook bijna uitsluitend het zakelijke aspect uit de boodschappen van andere AIOS haalt. Dit maakt dat hij op het moment dat hij een inbreng heeft b.v. naar aanleiding van het 4-gesprek hij onvoldoende in staat is de essentie van het gesprek weer te geven. Tevens valt op hoe hij de reacties op zijn verhaal in de groep over zich heenkomen zonder daarbij enige sturing te geven, ook niet na ingrijpen door VAB en GW-er. De AIOS lijkt waar het de communicatie betreft onvoldoende “feeling” te hebben voor de emotionele, relationele en appellerende aspecten in de communicatie. Het probleem op het communicatieve vlak staat o.i. centraal omdat het van directe invloed is op de “integratieve” leerbaarheid van de AIOS. Vragen en opmerkingen uit de omgeving van de AIOS lijken onvoldoende binnen te komen. (...)
(...)Dit is volgens de opleider en de groepsbegeleiders de oorzaak voor het onvoldoende oppakken door de AIOS van signalen dat het niet goed gaat, “conflicten” in de praktijk en zijn moeite om zijn werk af te krijgen.(...)
4. SHDH heeft met alles wat zij heeft aangevoerd en met de inhoud van de stukken die zij ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd voldoende aannemelijk gemaakt dat [verweerder] niet voldoet aan de eisen die aan een verpleeghuisarts in opleiding mogen worden gesteld. Van een specialist in opleiding mag worden verwacht dat hij binnen enkele maanden laat zien dat hij groei in verzelfstandiging doormaakt en vooral dat hij laat zien dat kritiek op zijn functioneren tot verbetering leidt. Uit de stukken en stellingen leidt de kantonrechter af dat in het functioneren van [verweerder] geen enkele verbetering is opgetreden en dat ernstige twijfel bestaat over zijn vermogen om aan de opleidingseisen te gaan voldoen.
5. Dat in een enkel geval voor het handelen van [verweerder] wellicht een goede reden bestond of er geen sprake was van een door hem gemaakte fout laat onverlet dat hij dat wat SHDH heeft aangevoerd om zijn disfunctioneren te onderbouwen voor het overige slechts in algemene termen heeft bestreden. [verweerder] heeft dan ook niet weersproken dat hij ook zelf in de leersgesprekken toegaf dat het niet goed liep.
6. Zijn belangrijkste verweer tegen het verzoek is dat SHDH er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat hij in opleiding was. Hij zou vanaf zijn indiensttreding bijna zonder begeleiding in het diepe zijn gegooid. SHDH stelde te hoge eisen en het advies om de opleiding te beëindigen is dan ook niet terecht, volgens [verweerder].
7. De kantonrechter deelt dit standpunt niet. SHDH heeft gemotiveerd aangegeven dat aan [verweerder] geen hogere eisen zijn gesteld dan aan een gemiddelde basisarts. SHDH was zelfs, zo heeft zij ter zitting gesteld, bereid rekening te houden met de omstandigheid dat [verweerder] geruime tijd geleden artsexamen heeft gedaan en daarom zijn algemene basiskennis nog moest bijspijkeren. Toen de eerste twijfel over zijn functioneren en leervermogen ontstond is Mets, zo heeft SHDH onbetwist gesteld, nog extra vrijgesteld om [verweerder] meer begeleiding te kunnen bieden.
8. Voor zover [verweerder] heeft aangevoerd dat SHDH hem geen eerlijke kans heeft gegeven slaagt zijn verweer evenmin. Niet valt in te zien waarom SHDH iemand in opleiding zou nemen om vervolgens meteen vanaf het moment van indiensttreding die opleiding te frustreren door deze ondergeschikt te maken aan eventuele persoonlijke tegenstellingen. Uit niets blijkt dat Mets er de oorzaak van was dat er op een gegeven moment op de afdelingen geen draagvlak meer was voor [verweerder] en evenmin is gebleken dat Mets zijn positie heeft ondergraven. Ter zitting is daarnaast als onvoldoende door [verweerder] bestreden vast komen te staan dat [verweerder], niet zwaarder is belast dan zijn collega arts in opleiding.
9. [verweerder] heeft ook nog aangevoerd dat SHDH de kans om overeenkomstig het bepaalde in het Protocol toetsing en beoordeling (hierna: het protocol) in december 2006 in een selectief beoordelingsgesprek de opleiding te beëindigen, althans tot beëindiging daarvan te adviseren, heeft voorbij laten gaan. De kantonrechter begrijpt deze stelling van [verweerder] aldus dat hij meent dat eerst in juni 2007 een besluit kan worden genomen om de opleiding te beëindigen, hetgeen meebrengt dat de arbeidsovereenkomst met SHDH in stand dient te blijven tot in elk geval juni 2007.
10. Ook hierin wordt [verweerder] niet gevolgd. Juist is dat de arbeidsovereenkomst is gesloten in beginsel voor de duur van de opleiding. Nog daargelaten dat in de arbeidsovereenkomst een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid is opgenomen, kan een arbeidsovereenkomst te allen tijde wegens gewichtige redenen worden ontbonden. De enkele omstandigheid dat de onderhavige arbeidsovereenkomst in dier voege enigszins afwijkt van een reguliere arbeidsovereenkomst dat er een opleidingsovereenkomst aan ten grondslag ligt maakt dit niet anders, zij het dat met die bijzondere omstandigheid bij de beoordeling van het verzoek en de vraag of er een vergoeding naar billijkheid dient te worden toegekend in het algemeen rekening dient te worden gehouden. Evenmin kan de omstandigheid dat aan de arbeidsovereenkomst in december 2006, indien toen een selectief beoordelinggesprek had plaatsgevonden en de opleiding naar aanleiding van dat gesprek zou zijn beëindigd, van rechtswege een einde zou zijn gekomen aan ontbinding daarvan wegens gewichtige redenen in de weg staan.
11. SHDH heeft voldoende gewichtige redenen aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat hetgeen SHDH heeft aangevoerd ter onderbouwing daarvan in voldoende mate is komen vast te staan. Wat ook de uitkomst van de procedure bij de CvG zal zijn, hervatting van de werkzaamheden door [verweerder] bij SHDH moet niet langer reëel of verstandig worden geacht. Het is begrijpelijk dat een instelling als SHDH, waar mensen met een kwetsbare gezondheid verblijven, geen enkel risico wil nemen met disfunctionerende artsen, specialisten in opleiding of andere medewerkers die met zorg voor cliënten zijn belast.
12. [verweerder] heeft niet – subsidiair – verzocht om toekenning van een vergoeding naar billijkheid. Voor de goede orde overweegt de kantonrechter dat voor toekenning van zodanige vergoeding ook geen plaats is. De oorzaak van de ontstane situatie, te weten het disfunctioneren van [verweerder] in zijn functie als verpleeghuisarts in opleiding, ligt gelet op het voorgaande geheel in de risicosfeer van [verweerder]. SHDH treft geen verwijt daarvan, ook indien [verweerder] in de procedure bij de CvG in het gelijk wordt gesteld en de opleiding tot verpleeghuisarts mag vervolgen. Bij SHDH als werkgever is er geen vertrouwen meer in dat [verweerder] tot een bekwaam verpleeghuisarts zal kunnen worden opgeleid en dat gebrek aan vertrouwen is door SHDH voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
13. Het verzoek van [verweerder] om de zaak aan te houden tot na afloop van de procedure bij de CvG wordt afgewezen. Gelet op het voorgaande zal de uitkomst van die procedure in het oordeel van de kantonrechter geen verandering brengen.
14. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
15. Gezien de aard van de procedure worden de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst (voor het geval deze nog tussen partijen bestaat,) tegen 1 mei 2007;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C. Smits en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.