RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6619
Uitspraakdatum: 19 april 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X te Z, eiser, gemachtigde: mr.B te Q
de ontvanger van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft eiser bij beschikking van 9 februari 2006 aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde aanslagen van B B.V. ten bedrage van € 15.846.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2006 de aansprakelijkstelling gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 6 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 7 juni 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2007 te Haarlem.
Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. A. Namens verweerder is verschenen C, vergezeld van D.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser is sinds 1 januari 1989 bestuurder van B B.V. (hierna: de Vennootschap). Enig aandeelhouder van de Vennootschap is E B.V. (hierna: Beheer B.V.) Eiser is in de periode augustus 1986 tot 1 januari 2004 tevens bestuurder geweest van Beheer B.V.
2.2. Eiser is blijkens een op 1 september 1998 gedagtekende arbeidsovereenkomst op 1 april 1974 in dienst getreden bij de Vennootschap en Beheer B.V., en respectievelijk sinds 1 januari 1989 en 1 augustus 1986 directeur van de Vennootschap en van Beheer B.V. Blijkens de arbeidsovereenkomst ontvangt eiser een bruto salaris van fl. 11.152 (€ 4.985) voor de werkzaamheden voor beide vennootschappen. Voorts is in de arbeidsovereenkomst bevestigd dat de Vennootschap en Beheer B.V. aan eiser in december 1991 een ouderdomspensioen hebben toegezegd en een winstdeling over de jaren 1989 en 1990 ten bedrage van fl. 200.000.
2.3. In een op 2 januari 1989 gedagtekende akte van geldlening tussen Beheer B.V. als crediteur en de Vennootschap als debiteur, is overeengekomen dat Beheer B.V. aan de Vennootschap een geldlening verstrekt voor het bedrag van fl. 800.000.
2.4. Op 25 november 2003 is het faillissement van de Vennootschap uitgesproken. Beheer B.V. is op 25 juli 2005 failliet verklaard.
2.5. De volgende zeven aan de Vennootschap opgelegde naheffingsaanslagen loon- en omzetbelasting zijn onbetaald gebleven:
aanslagnummer dagtekening bedrag kosten tijdvak
omzetbelasting
1 24.12.03 € 3.267 € 9 oktober 2003
2 28.01.04 € 3.575 € 14 november 2003
3 25.02.04 € 3.936 € 0 december 2003
loonbelasting
4 26.11.03 € 112 € 0 september 2003
5 24.12.03 € 2.582 € 9 oktober 2003
6 26.01.04 € 1.845 €14 november 2003
7 25.02.04 € 529 € 0 december 2003
Bij de onder 1 genoemde beschikking is eiser aansprakelijk gesteld voor deze niet betaalde belastingaanslagen.
3.1. In geschil is of eiser terecht aansprakelijk is gesteld voor de aan de Vennootschap opgelegde en onbetaald gebleven belastingaanslagen met dagtekening gelegen tussen 26 november 2003 en 25 februari 2004, betreffende loon- en omzetbelasting over de periode september 2003 tot en met december 2003.
3.2. Verweerder heeft de aansprakelijkstelling aanvankelijk mede gebaseerd op de stelling dat eiser de betalingsonmacht niet tijdig zou hebben gemeld. Ter zitting heeft verweerder deze onderbouwing voor de aansprakelijkstelling ingetrokken. De aansprakelijkstelling is thans alleen gebaseerd op verweerders stelling dat eiser de Vennootschap kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 36 van de Invorderingswet - kort weergegeven en voor zover hier van toepassing - is een lichaam als de Vennootschap verplicht om onverwijld nadat is gebleken dat het niet tot betaling van loonbelasting en/of omzetbelasting in staat is, daarvan mededeling te doen aan verweerder. Indien aan deze verplichting is voldaan, is de bestuurder van de vennootschap aansprakelijk voor de belastingschuld, indien aannemelijk is dat het niet betalen daarvan het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement. De bewijslast ter zake rust dan op verweerder.
4.2. Nu partijen het erover eens zijn dat de melding van de betalingsonmacht voor alle tijdvakken tijdig heeft plaatsgevonden, zal verweerder ten aanzien van alle aanslagen waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld aannemelijk moeten maken dat deze onbetaald zijn gebleven als gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur van eiser in de daaraan voorafgaande periode.
4.3. Verweerder heeft op dit punt het volgende aangevoerd:
Eiser is als bestuurder en enig (middellijk) aandeelhouder van de Vennootschap de onder 2.5 genoemde lening aangegaan, maar heeft niet kunnen aantonen dat de leenovereenkomst in formele zin bekrachtigd is geworden. Er heeft geen (volledige) ondertekening plaats gevonden en er is geen aflossingsschema vastgelegd. Door zo te handelen heeft eiser een beslissing genomen met verregaande financiële consequenties zonder behoorlijke voorbereiding. De financiële positie van de Vennootschap is op ongeoorloofde en onverantwoorde wijze negatief beïnvloed als gevolg van de lening. Voorts heeft eiser in het zicht van het faillissement aanzienlijke bedragen uit de kas opgenomen, waarvan € 7.500 daags voor het faillissement. Ook al zou het zo zijn dat met dit geld handelscrediteuren zijn voldaan, dan geldt nog steeds dat de fiscus als preferent crediteur is benadeeld. Daarbij geldt dat eisers salaris niet in verhouding staat tot het gedurende een reeks van jaren behaalde negatieve resultaat en de daarmee gepaard gaande slechte liquiditeitspositie. Tot slot zijn de jaarstukken over 2001 te laat bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd.
4.4. Eiser heeft verweerders stellingen op alle punten weersproken. Over de geschilpunten overweegt de rechtbank als volgt.
4.5 Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de lening onderdeel uitmaakte van een constructie, met als doel dat een doorstart zou kunnen worden gemaakt bij een eventueel faillissement van de Vennootschap. In overeenstemming met op de lening verrichte aflossingen, is de post op de balans aangepast. Voorzover verweerder beoogt te stellen dat de overeenkomst van geldlening door de door hem aangevoerde mogelijke tekortkomingen niet bestaat, wordt deze stelling verworpen. Niet heeft verweerder immers betwist dat de Vennootschap en Beheer B.V. sedert jaren van de geldigheid van de overeenkomst zijn uitgegaan, ondertekening geen constitutief vereiste voor het ontstaan de overeenkomst is en bovendien een aanvullende akte van 24 augustus 1989 met betrekking tot dezelfde lening wel door de Vennootschap en Beheer B.V. zijn getekend. Hoewel de door eiser gestelde doorstart-constructie in welk kader de lening zou zijn aangegaan nog wel vraagtekens openlaat, acht de rechtbank het bestaan van de lening zonder meer aanwezig. Een causaal verband tussen het bestaan van de lening sedert januari 1989 enerzijds en het onbetaald blijven van de belastingschulden over de tijdvakken september 2003 tot en met februari 2004 anderzijds is door verweerder niet gesteld en is de rechtbank ook niet gebleken, zodat het aangaan van de lening indertijd aansprakelijkstelling thans niet rechtvaardigen kan. Voor zover verweerder bedoeld heeft te stellen dat de Vennootschap in de drie jaren voor het faillissement ook op de lening had moeten aflossen, kan hem dat niet baten, omdat niet gezegd kan worden dat het niet aflossen op de lening in die periode het onbetaald blijven van de belastingschulden thans heeft veroorzaakt.
4.6 Voorts heeft eiser ter zitting aangevoerd dat hij met de opnamen kort voorafgaand aan het faillissement zijn salaris alsmede handelscrediteuren heeft voldaan. Op verzoek van de curator heeft eiser nog gedurende enige maanden volgend op het faillissement voor de Vennootschap gewerkt. Verweerder heeft deze grondslag voor de opnames niet betwist. De rechtbank acht het opnemen van gelden voor dit doel op zichzelf noch de hoogte van het salaris, mede gezien de lange tijd gedurende welke eiser voor de Vennootschap werkzaam is geweest, niet apert onredelijk of onzakelijk, zodat niet kan worden gesteld dat eiser met deze gedragingen de Vennootschap kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd.
4.7 Het te laat deponeren van de jaarstukken over 2001 bij de Kamer van Koophandel is op de keper beschouwd wel onbehoorlijk, maar er is geen causaal verband gesteld of gebleken tussen dit verzuim en het onbetaald blijven van de belastingschulden over de genoemde tijdvakken.
4.8. De rechtbank komt tot de conclusie, dat het niet betalen van de belastingschulden niet te wijten is aan handelingen van eiser. Verweerder is er derhalve niet in geslaagd kennelijk onbehoorlijk bestuur door eiser te bewijzen. Het beroep van eiser is daarom gegrond. De aansprakelijkstelling moet worden vernietigd.
De rechtbank vindt aan-lei-ding verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiser in verband met de behande-ling van het bezwaar en het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking tot aansprakelijkstelling;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. H.A.M. Röell-Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.