ECLI:NL:RBHAA:2007:BA3689

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
129636/06-3683
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.A. Coyajee-Kappers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie na faillissement van werkgever

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 17 april 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de alimentatieverplichting van de man. De man, die in 1976 met de vrouw was gehuwd, verzocht om de alimentatie die hij aan de vrouw moest betalen te verlagen, omdat zijn financiële situatie ingrijpend was gewijzigd na het faillissement van zijn werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man na het faillissement van zijn vorige werkgever een nieuwe baan heeft gevonden, maar dat zijn huidige inkomen aanzienlijk lager is dan voorheen. De rechtbank heeft de man in zijn verzoek ontvangen, omdat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatieverplichting rechtvaardigden.

De vrouw heeft het verzoek van de man gemotiveerd bestreden en stelde dat de man nog steeds in staat moest zijn om de vastgestelde alimentatie te betalen, ondanks zijn lagere inkomen. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de man, gezien zijn huidige financiële situatie en de gewijzigde omstandigheden, voldoende draagkracht had om een lagere alimentatie te betalen. De rechtbank heeft de alimentatieverplichting van de man vastgesteld op een bedrag dat hij vanaf 1 juni 2006 aan de vrouw moest betalen, met jaarlijkse indexering.

De uitspraak benadrukt het belang van de draagkracht van de alimentatieplichtige en de noodzaak om rekening te houden met gewijzigde omstandigheden, zoals het verlies van inkomen door faillissement. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw direct recht heeft op de vastgestelde alimentatie, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
alimentatie
zaak-/rekestnr.: 129636/06-3683
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 17 april 2007
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. L. Koning,
advocaat: mr. M. van Riet – Holst,
-- tegen --
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. S.I. van der Staal,
advocaat mr. R. Gardeslan.
1. De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 9 november 2006 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift van de man met bijlagen;
- het op 22 december 2006 ingekomen verweerschrift van de vrouw;
- de brief van 6 maart 2007 van de advocaat van de man met bijlagen 5 t/m 12;
- de brief van 8 maart 2007 van de advocaat van de vrouw met bijlagen A t/m H,
en het verhandelde ter terechtzitting op 19 maart 2007 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun raadslieden.
2. De feiten en omstandigheden
Uit de stukken en bij het verhoor van partijen is onder meer het volgende gebleken.
Partijen zijn [in ] 1976 met elkaar gehuwd, welk huwelijk [in] 2005 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 26 april 2005.
Uit het huwelijk zijn drie, thans meerderjarige, kinderen geboren.
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man [bedrag] per maand dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft, bij beschikking van 26 januari 2006, de beschikking van de rechtbank vernietigd en de door de man met ingang van 30 mei 2005 te betalen uitkering voor de vrouw bepaald op [bedrag] per maand.
3. Het verzoek
3.1 Met als grondslag dat voormelde beschikking van het Hof door wijziging van omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven, verzoekt de man de aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2006 te bepalen op € [bedrag] per maand.
.
3.2 De man voert aan dat zijn financiële situatie ingrijpend is gewijzigd. Het bedrijf waar hij ten tijde van de behandeling van het hoger beroep door het Hof nog werkzaam was, [werkgever], is kort na de beschikking van het Hof failliet gegaan. De man is erin geslaagd een nieuw arbeidscontract af te sluiten[werkgever], doch het salaris dat hij nu ontvangt is aanzienlijk lager dan het inkomen dat hij bij zijn vorige werkgever verdiende. Bovendien wordt er op zijn salaris een pensioenpremie van [bedrag] ingehouden, wat voorheen niet het geval was en moet de man zijn eigen auto betalen.
Een tweede wijziging vormt het feit dat hij werkzaamheden als lid van de [werkgever] van Noord-Holland heeft moeten opgeven, aangezien hij deze niet meer met zijn huidige baan kon combineren. Had de man bij [werkgever] een 36-urige werkweek, verdeeld over 4 dagen van 9 uur, bij zijn huidige werkgever werkt hij 5 dagen en maakt hij werkweken van ruim 40 uur. De vergoeding die de man voor zijn werkzaamheden als lid van de [werkgever] ontving, is door het Hof als bron van inkomsten van de man in aanmerking genomen. Tenslotte wijst de man erop dat het Hof in haar beschikking heeft overwogen dat van de vrouw verwacht mag worden de man zorgvuldig te informeren over haar zelfwerkzaamheid. De vrouw heeft dit niet gedaan, aldus de man.
4. Het verweer
4.1 De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Zij stelt zich primair op het standpunt dat het enkele feit dat de vorige werkgever van de man failliet is verklaard en dat de man een nieuwe dienstbetrekking is aangegaan, niet tot wijziging van de door het Hof vastgestelde uitkering dient te leiden. Niet alleen heeft de man bij zijn huidige werkgever een hoger (basis) maandsalaris, ook deelt hij blijkens zijn arbeidsovereenkomst mee in zowel de bedrijfsbonus als de groepsbonus. Dat de man nu zijn eigen auto moet betalen is, aldus de vrouw, geen relevante wijziging, aangezien de man voor woon- en werkverkeer van openbaar vervoer gebruikmaakt. De omstandigheid dat de man niet meer de vergoeding ontvangt voor werkzaamheden voor de [werkgever] is het gevolg van de eigen keuze van de man en dus geen relevante wijzigingsgrond.
De vrouw voert aan dat de man, zelfs indien zijn inkomsten verlaagd zijn, nog in staat moet worden geacht om de vastgestelde uitkering te betalen. Bij de berekening van de draagkracht van de man dient, aldus de vrouw, geen rekening te worden gehouden met de bijdrage die de man op vrijwillige basis aan de meerderjarige dochter van partijen, [naam dochter], betaalt. De vrouw wijst erop dat de man samenwoont met een verdienende partner en zijn woonlasten, door de vrouw begroot op [bedrag] per maand, kan delen.
4.2 Subsidiair voert de vrouw aan dat zij nog steeds behoefte heeft aan een door de man te betalen uitkering. Zij is werkzaam in de [werkbranche]. Haar huidige inkomen is gelijk aan het inkomen dat zij ten tijde van de beschikking van het Hof verdiende.
De vrouw maakt bezwaar tegen de door de man verzochte wijziging met terugwerkende kracht. Het lag op de weg van de man om in een eerder stadium zijn wijzigingsverzoek in te dienen.
Partijen hebben, aldus de vrouw, na de beschikking van het Hof diverse keren overleg gehad over een eventuele wijziging van de partneralimentatie doch hebben hierover geen overeenstemming bereikt. Zij wijst erop dat de man éénzijdig de uitkering heeft verlaagd van
[bedrag] per maand tot € [bedrag] per maand en dat zij hier van meet af aan bezwaar tegen heeft gemaakt.
5. Beoordeling van het verzoek
5.1 Nu onbetwist vaststaat dat na de datum van de beschikking van het Hof de toenmalige werkgever van de man failliet is gegaan, dat de man een andere baan heeft waardoor (de opbouw van) zijn inkomen is gewijzigd en hij niet meer werkzaam is als lid van de [werkgever] Noord-Holland, zijn er zodanige wijzigingen van omstandigheden dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank zal de alimentatieverplichting van de man opnieuw beoordelen.
5.2 De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de gewijzigde omstandigheden tot aanpassing van de vastgestelde uitkering voor de vrouw moeten leiden.
5.3 Nu de hoogte van de uitkering voor de vrouw wordt begrensd door de draagkracht van de man, zal de rechtbank deze eerst bepalen alvorens tot bespreking van de stellingen van partijen over de hoogte van de behoefte van de vrouw over te gaan.
5.4 Bij de beoordeling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de volgende niet dan wel onvoldoende betwiste (financiële) gegevens van de man:
- de man is sinds 1 januari 2006 werkzaam in loondienst bij [werkgever]. Zijn bruto salaris bedraagt per 1 januari 2007 € [bedrag],- per maand, exclusief 8%
vakantietoeslag; hij ontvangt een 13e maand;
- de man ontvangt de algemene heffingskorting en de arbeidskorting;
- het normbedrag van een alleenstaande is van toepassing;
- hij woont samen met een partner die in eigen levensonderhoud voorziet en kan zijn woonlasten delen;
- de man betaalt aan premie ZVW [bedrag] per maand;
- de werkgeversbijdrage ZVW is € [bedrag] per maand;
- de pensioenpremie bedraagt [bedrag] per maand.
5.5 Ten aanzien van de hoogte van het in aanmerking te nemen inkomen van de man overweegt de rechtbank het volgende:
De vrouw heeft gesteld dat, zoals het Hof, in navolging van de rechtbank heeft gedaan in haar beschikking van 26 januari 2006, als inkomen van de man moet worden uitgegaan van het gemiddelde van zijn salarissen in de drie voorafgaande jaren. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Door de wijze van de beëindiging van zijn vorige dienstbetrekking, door faillissement van de werkgever, is de band tussen het inkomen dat de man destijds verdiende en zijn huidige inkomen, verbroken. De rechtbank acht het daarom redelijk om als inkomen van de man te hanteren het inkomen dat hij bij zijn huidige werkgever volgens jaaropgaaf 2006 ontvangen heeft. Met het feit dat de man bij zijn huidige werkgever volgens zijn arbeidsovereenkomst zal delen in de bedrijfs- en groepsbonus zal de rechtbank geen rekening houden. Sprake is van een toekomstige onzekere omstandigheid in de inkomenssfeer van de man. Er is thans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat en zo ja tot welk bedrag, daadwerkelijk een of meer bonussen zullen worden uitgekeerd.
5.6 Als bestanddeel van het inkomen van de man heeft het Hof in haar beschikking aangemerkt de bruto vergoeding die de man ontving voor zijn werkzaamheden als lid van de [werkgever]. De man heeft toegelicht dat hij deze werkzaamheden destijds heeft kunnen verrichten, aangezien hij bij zijn vorige werkgever vier dagen per week werkte. Bij zijn huidige werkgever moet hij vijf dagen per week werken. De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn huidige full-time baan bij zijn nieuwe werkgever niet kan combineren met werkzaamheden voor de [werkgever] en dat van een vrije keuze om hiermee te stoppen, geen sprake is geweest. Nu van de man in redelijkheid niet kan worden gevergd naast een volledige baan zijn werkzaamheden bij de [werkgever] voort te zetten, is deze bron van inkomsten van de man weggevallen.
5.7 Partijen verschillen van mening over de hoogte van de in aanmerking te nemen woonlasten van de man. De man heeft aangevoerd dat hij een woning zal kopen en heeft in zijn draagkrachtberekening opgenomen dat zijn aandeel (naast het aandeel van zijn partner) in de rente en aflossing van de hypotheek op jaarbasis € [bedrag] zal bedragen. De vrouw stelt dat, nu de man nog geen woning heeft gekocht en hij bij de keuze om een woning te kopen rekening dient te houden met zijn onderhoudsverplichting jegens haar, de woonlasten die de man nu feitelijk heeft, door de vrouw begroot op € [bedrag] per maand, moeten worden meegenomen.
De rechtbank acht, gelet op de welstand van partijen tijdens het huwelijk en het inkomen van de man, voor de man een (bruto) bedrag van € [bedrag] per maand voor hypotheekrente een redelijke woonlast. Naast deze hypotheekrente zal de rechtbank het forfait eigenaarlasten meenemen en een eigenwoningforfait van € [bedrag] . Hierbij verdient aantekening dat de rechtbank in haar beschikking van 26 april 2005 als woonlast van de man een hypotheekrente € [bedrag] per maand heeft meegenomen en aan forfaitaire eigenaarlasten € [bedrag] per maand. Het standpunt van de vrouw betreffende de woonlast van de man acht de rechtbank niet realistisch aangezien, naar zij desgevraagd ter zitting verklaarde, haar eigen netto woonlast, rekening houdend met fiscale voordelen, thans € [bedrag] per maand bedraagt.
5.8 De man betaalt bijdragen ten behoeve van twee studerende dochters van partijen, [naam dochter] en [naam tweede dochter]. Voor [naam tweede dochter] betaalt de man de premie ZVW, huur ad € [bedrag],-, collegegeld ad € [bedrag] per jaar en diverse posten als sportverenigingen en boeken, gemiddeld € [bedrag] per maand. Dat deze bijdrage als last van de man moet worden meegenomen, is tussen partijen niet in geschil.
De vrouw heeft betwist dat rekening moet worden gehouden met de bijdragen die de man op maandbasis voor [naam dochter] betaalt. [naam dochter] is, aldus de vrouw, inmiddels [leeftijd] jaar, zal op korte termijn afstuderen en heeft inkomsten uit arbeid. Bovendien woont zij samen. Sprake is, aldus de vrouw, van een bijdrage die de man op geheel vrijwillige basis aan [naam dochter] betaalt en die bij de berekening van zijn draagkracht buiten beschouwing moet worden gelaten.
5.9 De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft ook reeds in beide procedures die hebben geleid tot voornoemde beschikking van het Hof d.d. 26 januari 2006, bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de man dat kosten die hij voor [naam dochter] betaalt, bij de berekening van zijn draagkracht in aanmerking moeten worden genomen. Het Hof heeft, in navolging van de rechtbank, dit standpunt van de vrouw verworpen en de door de man voor [naam dochter] te betalen kosten in redelijkheid bepaald op € [bedrag] respectievelijk € [bedrag] per maand. De rechtbank overweegt dat de vrouw thans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van wijziging van omstandigheden die ertoe leiden dat hierover nu anders moet worden geoordeeld. Zo is gesteld noch gebleken dat [naam dochter] haar studie inmiddels heeft afgerond en/of niet serieus meer zou studeren. Dat [naam dochter] samenwoont met een studerende partner doet aan het vorenstaande niet af. Bij de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank als last van de man de bijdrage voor [naam dochter] van € [bedrag] per maand in aanmerking nemen.
5.10 Ten aanzien van de autokosten van de man overweegt de rechtbank dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, met de fiscale bijtelling van de auto van de werkgever en dus met de daling van het besteedbare inkomen geen rekening wordt gehouden, nu daar tegenover staat het voordeel van het gratis privé-gebruik van de auto. Aangezien van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, zal de rechtbank geen rekening houden met de door de man te betalen eigen bijdrage voor de bij hem in gebruik zijnde lease-auto.
5.11 Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de man, uitgaande van de in 2007 geldende tarieven en heffingen, en rekening houdend met de fiscale voordelen die hij kan genieten, voldoende draagkracht heeft om een bijdrage voor de vrouw van € [bedrag] per maand te betalen. Aangezien de man enerzijds onweersproken heeft gesteld dat hij de vrouw in januari 2006 op de hoogte heeft gesteld van zijn gewijzigde financiële omstandigheden, maar anderzijds zijn verzoekschrift tot wijziging eerst op 9 november 2006 heeft ingediend, acht de rechtbank het redelijk de ingangsdatum te bepalen op1 juni 2006.
5.12 Naar aanleiding van de stellingen van partijen betreffende de (hoogte van de) behoefte van de vrouw overweegt de rechtbank het volgende.
Uit meergenoemde beschikkingen van rechtbank en Hof kan worden afgeleid dat beide instanties de hoogte van de verdiencapaciteit van de vrouw hebben gerelateerd aan haar kansen op de arbeidsmarkt en haar inspanningen om betaald werk te vinden. Bij de bepaling van de behoefte van de vrouw heeft de rechtbank in haar beschikking overwogen dat de verdiencapaciteit van de vrouw tenminste het inkomen dat zij in 2004 verdiende, € [bedrag] per maand, bedroeg. Vervolgens is overwogen dat, gelet op de leeftijd van de vrouw en de huidige conjunctuur, vooralsnog geen aanleiding bestaat de verdiencapaciteit van de vrouw op een hoger bedrag te stellen.
Het Hof heeft in haar beschikking van 26 januari 2006 overwogen dat de rechtbank de hoogte van de behoefte van de vrouw op de juiste wijze had vastgesteld. Het Hof refereert aan de door de vrouw in hoger beroep overgelegde sollicatiebrieven en de daarop gevolgde afwijzingen. Uiteraard mag, aldus het Hof, van de vrouw worden verwacht dat zij de man informeert indien zij een baan vindt waarmee zij meer verdient dan haar huidige inkomen.
Tijdens de behandeling van het onderhavige geding heeft de rechtbank aan de orde gesteld dat de huidige conjunctuur de vrouw meer perspectief biedt om een baan te vinden die aansluit op haar opleiding en werkervaring. Dat deze ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van invloed zijn op de hoogte van de verdiencapaciteit van de vrouw acht de rechtbank een logisch gevolg van de destijds door deze rechtbank en het Hof gekozen wijze van bepaling van haar verdiencapaciteit. Het enkele feit dat de rechtbank in het onderhavige geding aandacht besteedt aan de verdiencapaciteit van de vrouw kan dan ook niet als een heroverweging van haar behoefte worden aangemerkt. Hoewel het aantal van de door de vrouw overgelegde bewijsstukken dat zij actief op zoek is naar een (beter betaalde) baan weinig overtuigend overkomt, acht de rechtbank in de door de vrouw ter zitting verstrekte informatie en gelet op haar leeftijd onvoldoende aanknopingspunten om haar verdiencapaciteit op een hoger bedrag vast te stellen.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1 Stelt, met dienovereenkomstige wijziging van voormelde beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 januari 2006, de door de man te betalen uitkering in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 juni 2006 op € [bedrag] per maand, wat toekomstige termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen.
6.2 De hiervoor vastgestelde bijdrage wordt jaarlijks, voor het eerst per 1 januari 2008, van rechtswege gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
6.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Coyajee-Kappers, lid van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2007 in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon als griffier.