RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/635093-05 (en gevoegde zaak 15/740233-07)
Uitspraakdatum: 10 april 2007
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 oktober 2006, 9 januari 2007, 13 maart 2007 en 27 maart 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
postadres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring De Geniepoort, te Alphen aan den Rijn.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen zijn als bijlage I en II aan dit vonnis gehecht en maken daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting aangepast. Een kopie van die vordering is als bijlage III bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie heeft de rechtbank de bij afzonderlijke dagvaarding aangebrachte zaak met parketnummer 15/740233-07 gevoegd. De gevoegde zaak met (voormalig) parketnummer 15/740233-07 zal hierna als zaak 13 worden aangeduid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1 Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 5 (zaaksdossier 94) en feit 11 (zaaksdossier 159) ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de bewijsvoering zoals door de officier is gepresenteerd berust op indirect bewijs, aannames en gevolgtrekkingen en op de modus operandi, terwijl de foto’s waarop een en ander is gebaseerd dermate vaag zijn dat verdachten daarin grotendeels niet herkend kunnen worden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank is het in zoverre met de raadsman van verdachte eens, dat een enkele constatering dat een auto waarvan de verdachte de regelmatige, maar niet enige, bestuurder is, op een bepaald tijdstip bijvoorbeeld in de buurt van de plaats delict wordt gezien, of de enkele constatering dat een door verdachte regelmatig gebruikte mobiele telefoon een zendmast aankiest in de directe omgeving van of op de route van/naar de plaats delict, voor een veroordeling van verdachte voor de ten laste gelegde diefstallen of helingen onvoldoende is. Anders is dat evenwel indien naast een dergelijke constatering een of meer andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een herkenning, tapgesprek(ken), print- en/of bakengegeven(s). Een aanvullend bewijsmiddel kan naar het oordeel van de rechtbank ook daarin bestaan dat wordt geconstateerd dat een voor de criminele organisatie, waarvan verdachte deel uitmaakt, typerende modus operandus wordt gehanteerd.
Modus operandus diefstal werkvoertuigen
Bij een belangrijk deel van de ten laste gelegde diefstallen en helingen waarbij de verdachte [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken waren, blijkt uit de aanwezige bewijsmiddelen dat een zeer specifieke modus operandus werd gehanteerd. Dit is onder meer duidelijk geworden door de stelselmatige observatie van de in- en uitgang van het woonwagenkamp aan de [A-weg] te Haarlem, door middel van een op 26 augustus 2006 geplaatste cameraopstelling.
Uit deze video-observaties bleek dat er in de periode tot aan 18 oktober 2005 regelmatig een oprijwagen van het merk Volvo en voorzien van het kenteken [kenteken] het woonwagenkamp op- en afreed. Op 18 oktober 2005 werd de Opel Vectra, [kenteken], ter controle aangehouden, met daarin [medeverdachte 1] als bestuurder en als bijrijder [verdachte]. [verdachte] bleek desgevraagd in het bezit van de kentekenpapieren van de inmiddels wegens betrokkenheid bij een diefstal gesignaleerd staande oprijwagen met kenteken [kenteken]. Na die periode is de Volvo oprijwagen niet meer op de [A-weg] gesignaleerd en werd voortaan gebruik gemaakt van een gele oprijwagen van het merk Ford Cargo, met kenteken [kenteken].
Teneinde te achterhalen wie de bestuurder van voornoemde oprijwagens was is onderzoek ingesteld, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in de processen-verbaal van ambtshandeling AH-021 (p. 11654-11656) en AH-028 (p. 11714-11718). Uit dit onderzoek kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat [verdachte] de vaste gebruiker was van beide oprijwagens.
Voorts bleek uit de video-observaties van de [A-weg] te Haarlem dat de oprijwagen, waarvan [verdachte] de vaste bestuurder was, vaak vergezeld werd door een Opel Vectra met kenteken [kenteken], een blauwe Opel Astra, met kenteken [kenteken] of een gehuurde auto.
Gedurende het onderzoek Vink is onderzoek ingesteld naar de bestuurder(s) van voornoemde Opel Vectra en Opel Astra. De bevindingen hieromtrent zijn neergelegd in het proces-verbaal van ambtshandelingen AH-029 (p. 11719-11723) respectievelijk AH-032 (11734-11755).
Uit dit onderzoek en de verklaring van [medeverdachte 1] dat alleen hij en zijn vrouw (op wiens het kenteken is gesteld) van de Opel Vectra gebruik maken, concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] de regelmatige gebruiker is van deze auto, terwijl zijn broer [medeverdachte 2] soms ook gebruik maakt van deze auto.
De Opel Astra staat op naam van [betrokkene 1]. Hij heeft verklaard deze auto wel eens uit te lenen aan [medeverdachte 2]. Op grond van het onderzoek concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 2] de regelmatige gebruiker was van de Opel Astra, hoewel zijn broer [medeverdachte 1] daar soms ook in reed.
In essentie kan deze modus operandi als volgt worden omschreven:
[verdachte] reed met een gele oprijwagen - voorzien van zwaailampen op het dak en stickers met de tekst ‘wegverkeer’ op de voorzijde en beide portieren - het terrein aan de [A-weg] af, gevolgd door een, al dan niet gehuurde, personenauto met daarin [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1]. Bij het verlaten van het terrein was de oprijwagen niet beladen. [verdachte] droeg daarbij over het algemeen een oranje fluorescerend jack of hesje (aangetroffen in het voertuig van [verdachte] bij een doorzoeking op 7 maart 2006). Vervolgens werd er ergens in het land een diefstal gepleegd vanaf een bouwterrein. Uit de diverse tapgesprekken tussen onder meer [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] blijkt dat voorafgaande aan de diefstal vaak al ‘vooronderzoek’ was gedaan en voorts dat het initiatief een bepaalde bouwplaats aan te doen vaak bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] lag. [verdachte] nam het werkvoertuig weg, waarbij het gestolen goed geplaatst werd op én vervoerd werd door de oprijwagen. Door gebruik te maken van de gele oprijwagen met oranje zwaailampen en de tekst ‘werkverkeer’ op de cabine, door het dragen van een fluorescerend jasje en door het tijdstip waarop de diefstal werd gepleegd - tussen 16.00 uur en 19.00 uur, derhalve kort na het vertrek van de laatste werknemers - werd de indruk gewekt dat het om een personeelslid ging zodat geen argwaan werd opgewekt. De oprijwagen met het gestolen goed reed vervolgens weer het terrein aan de [A-weg] op, gevolgd of voorafgegaan door dezelfde personenauto welke ook bij het vertrek met de oprijwagen meereed. Dit betreft onder meer de Opel Astra, met kenteken [kenteken], de Opel Vectra, met kenteken [kenteken] en een aantal gehuurde auto’s. In veel gevallen kon een aangifte van de diefstal van een werkvoertuig worden gerelateerd aan een aldus op de [A-weg] afgeleverd goed. Nadat – en soms al voordat – het gestolen goed op het kamp is afgezet waren het [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] die zorgden voor de afzet van de goederen door contact op te nemen met een heler.
Modus operandus diefstal plezierboten en andere goederen
Bij een belangrijk deel van de ten laste gelegde diefstallen en helingen waarbij de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken waren, blijkt uit de aanwezige bewijsmiddelen dat een zeer specifieke modus operandus werd gehanteerd. Dit is onder meer duidelijk geworden door de stelselmatige observatie van de in- en uitgang van het woonwagenkamp aan de [A-weg] te Haarlem, door middel van een op 26 augustus 2006 geplaatste cameraopstelling.
Uit deze video-observaties bleek, dat er in die periode met een frequentie van ongeveer één à twee keer per week, een bepaalde personenauto in beeld kwam. Naar aanleiding hiervan is onderzoek ingesteld teneinde de kenmerken en de gebruiker van de auto vast te stellen. De bevindingen zijn vastgelegd in het proces-verbaal van ambtshandeling AH 019 (p. 11613-11621) (vaststelling gebruiker personenauto Alfa Romeo, kleur rood, met kenteken [kenteken]) en proces-verbaal van ambtshandeling ID-34 (p. 12896-12899)(vaststelling gebruiker mobiele telefoon nummer [nummer]).
Uit dit onderzoek kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd het steeds om dezelfde rode Alfa Romeo, type 155, met het kenteken [kenteken] ging en dat [medeverdachte 3] gedurende het onderzoek de enige gebruiker is geweest van deze auto.
In essentie kan deze modus operandus als volgt worden omschreven:
[medeverdachte 3] reed met de rode Alfa Romeo, type 155, met kenteken [kenteken] het terrein aan de [A-weg] te Haarlem op. In bijna alle gevallen was achter de auto een aanhanger bevestigd met daarop grotere objecten zoals boten of aggregaten. Gangbaar bleek, dat de combinatie meestal in de vroege ochtenduren (5.00 uur-8.00 uur) het woonwagenkamp opreed, waarna enkele minuten later de auto hetzij zonder aanhanger, hetzij met een lege aanhanger het woonwagenkamp weer verliet.
Uit raadplegingen van BPS in de regio Kennemerland en de omliggende regio's bleek meestal dat er kort nadat er een object op deze manier het woonwagenkamp aan de [A-weg] te Haarlem op gebracht werd, er aangifte werd gedaan van diefstal van een soortgelijk object.
Uit diverse tapgesprekken tussen onder meer [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] blijkt dat voorafgaande aan de diefstal de te stelen objecten vooraf verkend werden. Op basis van diverse tapgesprekken blijkt tevens dat [medeverdachte 3] van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opdrachten kreeg bepaalde goederen die door hen voorverkend zijn weg te gaan nemen.
Bij uitwerking van de videobeelden verkregen uit de observaties aan de [A-weg] in Haarlem en het uitluisteren van de opgenomen telefoongesprekken is gebleken dat nadat [medeverdachte 3] een gestolen goed het woonwagenkamp op had gereden, door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telefoongesprekken werden gevoerd om het betreffende goed te kunnen verkopen aan hun bekende helers. Vaak werden de goederen die door [medeverdachte 3] het woonwagenkamp waren opgereden binnen korte tijd ook weer van het woonwagenkamp afgereden.
De rechtbank grondt haar bewezenverklaring in het bijzonder op de bewijsmiddelen genoemd in voorgaande overwegingen en daarnaast ook op de navolgende bewijsmiddelen:
Bewijsoverweging
De rechtbank acht opzetheling van de minigraver bewezen. Uit het dossier blijkt dat de minigraver van diefstal afkomstig is. Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie d.d. 14 juni 2005 verklaard dat de blauwe Kubota U10 met serienummer [serienummer] van hem is. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij de adresgegevens van de aannemer van wie hij deze graafmachine zou hebben gekocht, later aan de politie zou overleggen. Dat laatste is niet gebeurd, ook niet nadat uit onderzoek is komen vast te staan dat de minigraver gestolen was en voorzien van een vals serienummerplaatje. Evenmin heeft verdachte enige andere verklaring gegeven op welke wijze hij in het bezit is gekomen van deze gestolen minigraver; verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Onder de gegeven omstandigheden had wel van verdachte mogen worden verwacht dat hij een verklaring zou geven omtrent de herkomst van de minigraver. Nu dat achterwege is gebleven, houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte wist dat de minigraver van diefstal afkomstig was.
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen bij dit feit 12 en de bewijsmiddelen van de overige bewezenverklaarde feiten in onderlinge samenhang bezien, volgt dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], zich met grote regelmatigheid bezig hielden met diefstal en heling van waardevolle goederen. Men opereerde daarbij doorgaans volgens een vaste werkwijze, zoals die in de hiervoorgaande algemene bewijsoverweging ter zake van die modus operandus is weergegeven.
Tussen verdachte en zijn medeverdachten bestond een duidelijke rolverdeling. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden een organiserende en leidende rol. Zo gingen zij – al dan niet samen – op voorverkenning bij de bouwterreinen, waarna zij verdachte op pad stuurden om het gesignaleerde bouwvoertuig weg te nemen. Ook medeverdachte [medeverdachte 3] werd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] getipt omtrent te stelen goederen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] hadden een uitvoerende rol. Zij waren degenen die de goederen daadwerkelijk wegnamen en afleverden op het woonwagenkamp aan de [A-weg], veelal in opdracht -en wat verdachte betreft onder begeleiding- van hun medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Verdachte onderhield ten tijde van het plegen van de diefstallen veelal telefonisch contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zorgden voor de afzet van de goederen door – soms nog voordat het weggenomen goed het kamp aan de [A-weg] had bereikt - contact op te nemen met een van de vaste helers, waaronder medeverdachte [medeverdachte 4].
Gelet op dat alles kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De rechtbank zal, gelijk de officier van justitie heeft gevorderd, de periode dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bewezen verklaren vanaf 1 juni 2005, nu dit de datum is van het eerste feit dat kan worden verweten aan de verdachten in de criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakt.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting de vrijspraak bepleit van het onder feit 13 ten laste gelegde feit, nu geen enkel ander bewijsmiddel dan een DNA spoor voorhanden is en het beroep van zijn cliënt op zijn zwijgrecht dient te worden gerespecteerd.
De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op 1 mei 2004 is ingebroken in een bedrijfspand te Alkmaar door het inslaan van een ruit in een roldeur. Onder die ruit, aan de binnenzijde van de roldeur, is een bloedspoor aangetroffen. Na bemonstering en onder-zoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Rijswijk is gebleken dat het aangetroffen DNA-profiel overeenkomt met het in de DNA-databank voorkomende DNA-profiel van [verdachte], geboren op [geboortedatum]. Op 3 november 2006 is verdachte daarover gehoord. Verdachte heeft verklaard niet te kunnen verklaren hoe zijn bloed op die plek terecht is gekomen. Ter terechtzitting heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Nu verdachte aldus voor de belastende omstandigheid dat zijn bloed is aangetroffen aan de binnenzijde van de roldeur van een pand waaruit een aanhangwagen met boot is gestolen geen enkele ontlastende verklaring heeft gegeven, hetgeen wel van verdachte mocht worden verwacht (zie NJ 1997, 584) is de rechtbank van oordeel dat (het DNA onderzoek van) het aangetroffen bloedspoor kan bijdragen aan het bewijs.
3.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4, 6 tot en met 10, 12 en 13 ten laste gelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
1. (zaaksdossier 51)
hij op 25 september 2005 te Almere, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een shovel, toebehorende aan Schonewille Grond-, Weg- en Waterbouw B.V., waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak;
2. (zaaksdossier 53)
hij op 25 oktober 2005 te Hoofddorp tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een shovel (merk: Thaler), toebehorende aan [slachtoffer 1];
3. (zaaksdossier 75)
hij op 13 oktober 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een shovel (merk: Fuchs), toebehorende aan [slachtoffer 2];
4. (zaaksdossier 93)
hij op 16 december 2005 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een vorkheftruck, merk: Samsung toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak;
6. (zaaksdossier 116)
hij op 16 januari 2006 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Shovel, merk: Kniklader Schaffer 3036, toebehorende aan [slachtoffer 4];
7. (zaaksdossier 122)
hij op 25 januari 2006 te Heerhugowaard ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een bouwterrein aan de [B-weg] te Heerhugowaard weg te nemen een bulldozer, toebehorende aan [slachtoffer 5], en zich daarbij de toegang tot voornoemde bulldozer te verschaffen door middel van braak, en/of een of meer van zijn mededaders,
- vanuit Haarlem naar voornoemd bouwterrein in Heerhugowaard zijn gereden en
- een kettingslot van een hek van voornoemd bouwterrein heeft verwijderd en
- voornoemd bouwterrein is opgereden en
- aldaar voornoemde bulldozer heeft getracht te starten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
8. (zaaksdossier 128)
hij op 31 januari 2006 te Roelofarendsveen, gemeente Alkemade, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een graafmachine (merk: Shaffer), toebehorende aan [slachtoffer 6]
9. (zaaksdossier 148)
hij in de periode van 13 juni 2004 tot en met 22 februari 2006 te Haarlem, in elk geval in Nederland, een minigraver (merk: Kubota) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemd goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
10. (zaaksdossier 149)
hij op of omstreeks 24 september 2005 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, een motorboot en een trailer voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
12. (zaaksdossier 194)
hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 11 april 2006 te Haarlem en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk diefstallen in vereniging en helingen in vereniging;
13. (gevoegde zaak met voormalig parketnummer 15/740233-07)
hij op 1 mei 2004 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand heeft weggenomen een aanhangwagen (merk: Free Wheeley) en een speedboot (merk: Elan 495F), toebehorende aan [slachtoffer 7], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 4:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Ten aanzien van de feiten 2, 3, 6 en 8: telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen
7. poging diefstal door twee of meer verenigde personen
9. opzetheling
10. medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd
12. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
13. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De vordering van de officier van justitie, de motivering van de sancties, verbeurdverklaring en de vordering van de benadeelde partij
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaar met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, toewijzing van de vordering benadeelde partij in zijn geheel en verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen goederen.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ten minste tien maanden een belangrijke rol gespeeld binnen een criminele organisatie die zich bezig hield met het op grote schaal plegen van diefstallen en heling van gestolen goederen. Daarbij vormden in het bijzonder bouwvoertuigen en pleziervaartuigen - goederen die een hoge waarde vertegenwoordigen - het doelwit. Verdachte had daarbij een uitvoerende rol. Hij was het die in opdracht en onder begeleiding van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met behulp van de door hem bestuurde gele oprijwagen werkvoertuigen wegnam en afleverde op de [A-weg]. Opvallend is de professionaliteit, brutaliteit en de hoge frequentie waarmee de diefstallen werden gepleegd.
Georganiseerde misdaad is in de ogen van de rechtbank een van de schadelijkste vormen van criminaliteit, doorgaans niet gepleegd door mensen die onder invloed van een hevige emotie voor korte tijd de grenzen niet meer zien, maar juist gepleegd door mensen die een koele berekening en inschatting hebben gemaakt van de risico’s en de opbrengsten en tot de conclusie zijn gekomen dat misdaad loont.
Ten nadele van verdachte wordt voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds vele malen eerder ter zake van onder meer diefstallen is veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat kennelijk niets verdachte er van heeft weerhouden wederom de onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank neemt in aanmerking dat een organisatie als de onderhavige gelet op haar criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen de rechtsorde ondermijnt. Kenmerkend voor zo’n organisatie is dat het, door het bestaan van een samenwerkingsverband, criminaliteitsbevorderend werkt. Hierbij dient te worden betrokken dat door de ontplooide activiteiten grote illegale geldstromen plegen te worden gegenereerd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is.
6.3 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een muts, een veiligheidsvest, een werkjas, twee scharen, een lamp en een sleutel dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
6.4 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij Straatmakersbedrijf [benadeelde partij 1] heeft een vordering, groot € 554,00 (exclusief BTW) ingediend wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit 3 zou hebben geleden.
De rechtbank oordeelt daaromtrent als volgt.
Deze gevorderde schade heeft betrekking op een trottoirbandklem die in de bak van de gestolen shovel zou hebben gelegen en sinds de diefstal van de shovel wordt vermist. De diefstal van de troittoirbandklem is niet tenlastegelegd, terwijl uit de stukken noch de behandeling ter terechtzitting voldoende duidelijk is geworden dat de trottoirbandklem door verdachte is gestolen bij de tenlastegelegde diefstal. Deze gevorderde schade kan daarom niet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit toegebracht, als bedoeld in artikel 361 lid 2 onder b van het wetboek van strafvordering, zodat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 45, 47, 57, 140, 310, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem onder feit 5 en 11 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een muts
- een veiligheidsvest
- een werkjas
- twee scharen
- een lamp
- een sleutel
Verklaart de benadeelde partij Straatmakersbedrijf [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door mr. Kalden, voorzitter,
mrs. Robert en Donders, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mrs. Valk en Brok,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2007.