ECLI:NL:RBHAA:2007:BA2472

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/070649-04
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Hijink
  • mrs. Brouwer
  • mr. Kalden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door middel van valse hoedanigheid en de toepassing van het begrip 'bewegen tot afgifte' in het strafrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 21 februari 2007, is de verdachte beschuldigd van oplichting, gepleegd door zich valselijk voor te doen als houder van creditcards die op naam stonden van een ander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van 31 maanden tussen de eerste daad van vervolging en de dagvaarding. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat hoewel er sprake was van een overschrijding, deze niet van dien aard was om tot niet-ontvankelijkheid te leiden.

De rechtbank behandelde vervolgens de bewijsoverwegingen. De raadsman betoogde dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de oplichtingsmiddelen niet rechtstreeks tegenover het slachtoffer, [bedrijf A], waren aangewend, maar tegenover tussenpersonen. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het 'bewegen tot afgifte' ook kan plaatsvinden via een tussenpersoon, mits de opzet om van het slachtoffer de afgifte te verkrijgen en het oorzakelijke verband tussen het middel en de afgifte vaststaan. De rechtbank achtte voldoende bewijs aanwezig dat de verdachte de oplichtingshandelingen had verricht.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een onderdeel waarvoor vrijspraak volgde. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak benadrukt de toepassing van het begrip 'bewegen tot afgifte' in het strafrecht en de verantwoordelijkheden van de verdachte in het kader van oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/070649-04
Uitspraakdatum: 21 februari 2007
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 februari 2007 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op vordering van de officier van justitie is de tenlastelegging van de feiten 1 en 2 ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage 2 bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
2.1 Ontvankelijkheid verweer
De raadsman heeft -zakelijk weergegeven- betoogd dat het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er een periode van 31 maanden is verstreken tussen de eerste daad van vervolging en de dagvaarding van verdachte, zodat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden . De aard en omvang van de zaak rechtvaardigt een dergelijk tijdverloop niet terwijl ter zake ook geen verwijt valt te maken aan verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is er weliswaar sprake van overschrijding van de redelijk termijn, maar de mate van overschrijding is niet van dien aard dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
3. Bewijs
3.1 Bewijsoverweging
De raadsman heeft onder verwijzing naar een arrest van het Hof Leeuwarden (22 april 2004, NbSr 2004, 260) betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft het oplichtingsmiddel immers aangewend jegens de winkelbedrijven en vliegmaatschappijen en niet jegens [bedrijf A]. Het zijn ook de winkelbedrijven en vliegmaatschappijen die de goederen hebben afgegeven aan verdachte. Daarnaast worden de geldbedragen afgeschreven bij de kaarthouder en dus niet afgegeven door [bedrijf A]. Derhalve kan niet worden bewezen verklaard dat [bedrijf A] is bewogen tot afgifte van geldbedragen, zoals is tenlastegelegd.
De rechtbank verwerpt dat verweer. Het ‘bewegen tot afgifte’ zoals bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht kan ook geschieden door een middel aangewend niet rechtstreeks tegenover het slachtoffer (i.c. [bedrijf A]), maar tegenover een tussenpersoon, mits de opzet om van het slachtoffer de afgifte te verkrijgen en het oorzakelijke verband tussen het middel en de afgifte vaststaan, daar dan immers degene die de afgifte doet, daartoe is bewogen door degene die het middel heeft aangewend (HR, 18 juni 1968, NJ 1969, 70). Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake. Blijkens de verklaringen van verdachte heeft hij de creditcardgegevens van derden opgegeven aan de internetbedrijven en de vliegmaatschappijen in de wetenschap en met de bedoeling dat de internetbedrijven en de vliegmaatschappijen die gegevens zouden doorzenden aan [bedrijf A], om te bewerkstelligen dat de verschuldigde bedragen via [bedrijf A] aan de internetbedrijven en de vliegmaatschappijen zouden worden betaald, zodat verdachte de door hem bestelde goederen zou kunnen ontvangen. Verder is blijkens de aangifte van [bedrijf A] wel degelijk sprake van afgifte van geldbedragen door deze. Eerst daarna vindt (maandelijks) doorbelasting aan de kaarthouder plaats door toezending van een nota. Uit de – niet erg duidelijke – aanvullende verklaring van [bedrijf A] d.d. 28 augustus 2006 blijkt niet van het tegendeel.
Het (meer) subsidiaire verweer van de raadsman dat voor bewezenverklaring van enige afgifte van geldbedragen door [bedrijf A] onvoldoende bewijs aanwezig is, wordt door de rechtbank verworpen. De dossierstukken en het verhandelde ter zitting leveren voldoende wettig en overtuigend bewijs op. Dat – zoals bij de onderdelen a en d het geval is – het ticket door verdachte zou zijn geannuleerd dan wel uiteindelijk op andere wijze betaald – doet er niet aan af dat blijkens de aangifte van [bedrijf A] door deze reeds aan de vliegmaatschappij was betaald en het delict aldus was voltooid. Dat deze bedragen nadien aan [bedrijf A] zijn teruggestort maakt dat niet anders.
3.2 Vrijspraak
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat ten aanzien van onderdeel g van feit 1 sprake is van een (niet ten laste gelegde) poging, zodat voor dat onderdeel vrijspraak moet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs te putten voor bewezenverklaring van hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan derhalve worden vrijgesproken.
3.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 2 juli 2003 tot en met 17 juli 2004 te Zaandam, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [bedrijf A] heeft bewogen tot de afgifte van:
a. een geldbedrag van EUR 2.414,94 althans EUR 2.096,94 of
b. een geldbedrag van EUR 1.725,80 althans EUR 1.128,80 of
c. een geldbedrag van EUR 1.056,50 althans EUR 1.049,00 of
d. een geldbedrag van EUR 2.744,30 of
e. een geldbedrag van EUR 1.912,33 of
f. een geldbedrag van EUR 711,08
immers heeft verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- valselijk:
- de internetsites bezocht van:
a. [bedrijf B] of
b.+ c. [bedrijf C] of
d. + f. [bedrijf D] of
e. [bedrijf E]
- vervolgens op die internetsites :
a. een, vliegticket voor een vlucht van Amsterdam/Schiphol naar
Curaçao en/of Aruba (en vice versa) of
b.+c. duikbenodigdheden of
d. een, vliegticket s voor een vlucht van Amsterdam/Schiphol naar Bonaire en/of Aruba (en vice versa) of
e. een computer of
f. een, vliegticket voor een vlucht van Amsterdam/Schiphol naar Dusseldorf en vice versa besteld en
- zich vervolgens telkens op die internetsites voorgedaan als de rechtmatige houder van creditcard s met de kaartnummers:
a. [nr. a] of
b. [nr. b] of
c. [nr. c] of
d.+e.[nr. d] of
f. [nr. e]
zulks door telkens die respectie vekaartnummers en de bijbehorende geldigheidsdata op te geven/in te voeren, teneinde de betaling en levering van die vliegtickets en die duikbenodigdheden en die computer te laten plaatsvinden,
waardoor [bedrijf A] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiftes aan de verkopers op bovengenoemde internetsites.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op: oplichting, meermalen gepleegd.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege het door Reclassering Nederland uitgebrachte vroeghulp interventierapport van 20 juli 2004 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich valselijk voorgedaan als houder van creditcards die op naam stonden van een ander en in die valse hoedanigheid diverse goederen aangekocht en vliegtickets besteld. Die creditcard gegevens stonden verdachte ter beschikking uit hoofde van zijn functie bij een organisatie gelieerd aan [bedrijf D]. Verdachte heeft aldus misbruik gemaakt van de hem in zijn functie toevertrouwde persoonsgegevens van derden. Aldus heeft hij het vertrouwen van de werkgever ernstig geschaad en voorts het vertrouwen van consumenten die erop moeten kunnen rekenen dat de door hun ter beschikking gestelde gegevens bij het boeken van een vliegticket vertrouwelijk worden behandeld en niet worden misbruikt. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelwijze het vertrouwen in het handelsverkeer dat via het internet verloopt ernstig geschonden.
Verder leidt de gedraging ertoe dat de creditcardmaatschappij uiteindelijk geconfronteerd wordt met aanzienlijke schadeposten, aangezien op grond van de geldende voorwaarden de aangesloten bedrijven en de creditcardhouders schadeloos worden gesteld door de creditcardmaatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uren passend en geboden zou zijn. In verband met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van deze strafzaak zal de rechtbank daarop een korting toepassen van 20%. Derhalve zal het aantal te verrichten uren taakstraf worden bepaald op 120.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van strafrecht artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 326
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem anders of meer tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van honderdentwintig (120) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat 8 uren taakstraf in mindering worden gebracht.
De taakstraf moet worden voltooid binnen de termijn van één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Hijink, voorzitter,
mrs. Brouwer en Kalden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Blaas,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2007.