ECLI:NL:RBHAA:2007:BA2472
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. Hijink
- mrs. Brouwer
- mr. Kalden
- Rechtspraak.nl
Oplichting door middel van valse hoedanigheid en de toepassing van het begrip 'bewegen tot afgifte' in het strafrecht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 21 februari 2007, is de verdachte beschuldigd van oplichting, gepleegd door zich valselijk voor te doen als houder van creditcards die op naam stonden van een ander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van 31 maanden tussen de eerste daad van vervolging en de dagvaarding. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat hoewel er sprake was van een overschrijding, deze niet van dien aard was om tot niet-ontvankelijkheid te leiden.
De rechtbank behandelde vervolgens de bewijsoverwegingen. De raadsman betoogde dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de oplichtingsmiddelen niet rechtstreeks tegenover het slachtoffer, [bedrijf A], waren aangewend, maar tegenover tussenpersonen. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het 'bewegen tot afgifte' ook kan plaatsvinden via een tussenpersoon, mits de opzet om van het slachtoffer de afgifte te verkrijgen en het oorzakelijke verband tussen het middel en de afgifte vaststaan. De rechtbank achtte voldoende bewijs aanwezig dat de verdachte de oplichtingshandelingen had verricht.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een onderdeel waarvoor vrijspraak volgde. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak benadrukt de toepassing van het begrip 'bewegen tot afgifte' in het strafrecht en de verantwoordelijkheden van de verdachte in het kader van oplichting.