ECLI:NL:RBHAA:2007:BA2034
Rechtbank Haarlem
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen kennisgeving vervangende hechtenis en de geldigheid van betekening
In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Haarlem op 21 maart 2007 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door de veroordeelde, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]. Het bezwaarschrift was gericht tegen een kennisgeving van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) die mededeelde dat de vervangende hechtenis, opgelegd bij vonnis van 18 februari 2005, ten uitvoer zou worden gelegd. De veroordeelde was niet in persoon verschenen tijdens de behandeling van het bezwaarschrift, maar zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, was wel aanwezig.
De raadsman betwistte de geldigheid van de betekening van de kennisgeving, stellende dat deze niet conform artikel 588 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) was betekend. De politierechter verwierp dit verweer en oordeelde dat de betekening wel degelijk had plaatsgevonden volgens de geldende regelgeving. Artikel 588, vierde lid, Sv biedt ruimte voor nadere regels die zijn uitgewerkt in het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen. Dit houdt in dat in gevallen waarin het CJIB handelt namens het openbaar ministerie, volstaan kan worden met toezending van de mededeling aan de griffie.
De politierechter benadrukte dat de afwijking van de wettelijke regeling, waarbij de kennisgeving per post naar de griffie werd verzonden in plaats van feitelijk aan de griffier te worden uitgereikt, gering was. Het belang van een goede uitvoering van de wet en de concentratie van de verwerking bij het CJIB rechtvaardigden deze werkwijze. De politierechter concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet was gestart, omdat de betekening niet correct was uitgevoerd, en verklaarde de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.