“4.1. Ingevolge artikel 42, tweede en vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) worden bij het bepalen van winst uit onderneming de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van ten minste twintig procent van de catalogusprijs - met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto's en motorrijwielen - van de auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000, respectievelijk 500, kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.2. Gelet op de tekst van de Wet IB 1964 rust op eiser de last om overtuigend aan te tonen dat de door hem geëxploiteerde auto voor minder dan 1000, respectievelijk 500, kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Eiser is vrij in de wijze waarop hij dit bewijs levert. Eiser stelt zich op het standpunt dat de auto niet in privé is gebruikt en beroept zich op de kilometeradministratie.
4.3.1. Verweerder heeft gesteld dat de administratie van eiser niet conform artikel 52 lid 1 de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen naar de eisen van het bedrijf zijn gevoerd en dat uit boeken, bescheiden en andere gegevens de voor de heffing van belastingen van belang zijnde gegevens hieruit niet duidelijk blijken. Verweerder heeft een aantal omissies geconstateerd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 alsmede de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 niet is nageheven omdat daarin, gelet op de verdeling van de bewijslast, anders is beslist. Bij de onderhavige navorderingsaanslagen heeft een rol gespeeld dat de inspecteur niet gelukkig was met de administratie waarbij het totaal van de onderneming een rol speelde. Ter zitting zijn de geschilpunten betreffende de administratie als volgt besproken.
4.3.2. Met betrekking tot verweerders stelling dat slechts productieve kilometers op de rittenkaarten worden opgenomen en dat kilometers naar de garage en dergelijke niet apart worden geadministreerd overweegt de rechtbank als volgt. De inhoud van de door verweerder aan taxiondernemers verstrekte informatiebrieven, onder andere van 1997 en 2000, met betrekking tot de administratieve verplichtingen zijn niet duidelijk; het is voorstelbaar dat er chauffeurs zijn die de inhoud anders hebben begrepen als dat hij door de belastingdienst bedoeld is. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat met ingang van 2000 de vertrektijden op de rittenkaarten vermeld konden worden, dat er een ontheffing was van het rijtijdenboek en dat er volgens rooster gewerkt werd. Nadat het systeem veranderd was moesten vertrek- en eindtijden ingevuld worden. Tijdens controles is hem nooit verteld dat hij iets fout deed, of dat hij voor belastingdoeleinden zijn rittenkaarten anders in moest vullen. De rechtbank is van oordeel dat aan het achterwege blijven van de uitsplitsing van de niet-productieve kilometers tussen zakelijke kilometers en overige kilometers niet het gevolg kan worden verbonden dat de auto voor meer dan 500 respectievelijk 1000 kilometer voor privé-gebruik aan eiser ter beschikking heeft gestaan. De omvang en de aard van de niet-productieve uren zijn door eiser ter zitting en in de schriftelijke stukken voldoende verklaard, zoals garagebezoek, het rijden van en naar de wisselplaats en het bezoek aan de accountant.
4.3.3. Verweerder heeft geconstateerd dat er 8 rittenkaarten ontbreken. Ter zitting Y verklaard dat deze kaarten wellicht bij een verhuizing verloren gegaan zijn, maar dat het slechts 8 kaarten zijn op de duizenden die wel bewaard gebleven zijn. De maandlijsten van deze periode zijn wel bewaard gebleven, hetgeen verweerder niet heeft weersproken. De rechtbank acht de verklaring van eiser aannemelijk en oordeelt dat het hier slechts een zeer kleine omissie betreft, waaraan, vooral gelet op het bestaan van de maandlijsten, niet het door verweerder gestelde gevolg kan worden verbonden.
4.3.4. Verweerder heeft gesteld dat door een belastingdienstmedewerker is geconstateerd dat op 21 juni 1999 om 15.20 uur op de Dam te Amsterdam drie personen in de auto gestapt zijn en dat deze rit niet in de administratie voorkomt. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn broer op deze dag ziek is geworden en dat de rit in de administratie verantwoord is op 22 juni 1999.
4.3.5. Verweerder heeft gesteld dat uit de administratie van het CJIB blijkt dat er op 15 februari 2000 om 00.39 uur met de auto een verkeersovertreding is begaan, dat de auto volgens de administratie op dat moment stilstond en dat de rit niet in de administratie terug te vinden is. Ter zitting is gesteld dat de overtreding geconstateerd is in Amsterdam op de Nassaukade hoek Ferdinand Bolstraat. Eiser heeft verklaard hij bij de boekhouder in Almere is geweest, dat het mogelijk is dat hij bij terugkomst een broodje shoarma gehaald heeft en dat het adres Nassaukade hoek Ferdinand Bolstraat in Amsterdam niet bestaat. De rechtbank acht het geconstateerde verschil, wat ook zij van de geloofwaardigheid van de verklaring van eiser, niet van dusdanig gewicht om hieraan de conclusie te verbinden dat de gehele administratie dient te worden verworpen.
4.3.6. Met betrekking tot het verschil tussen 261 en 241 gereden kilometers op 8 en 9 augustus 2000 acht de rechtbank eisers verklaring, dat het hier om een telfout gaat, aannemelijk.
4.3.7. De rechtbank verwijst voor de reactie van eiser op verweerders klacht dat eiser tot ongeveer half 2000 nooit de vertrektijd op de rittenkaart vermeldde, terwijl zijn broer dat wel deed, naar hetgeen onder 4.3.2. is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat aan het ontbreken van bepaalde gegevens op de rittenkaarten niet het gevolg kan worden verbonden dat de auto voor meer dan 500 respectievelijk 1000 kilometer voor privé-gebruik aan eiser ter beschikking heeft gestaan. De gestelde gebreken doen niet af aan het zakelijke karakter van de genoteerde ritten en hebben niet tot gevolg dat de kilometeradministratie in haar geheel als onbetrouwbaar of onvolledig dient te worden gekwalificeerd.
4.3.8. Verweerder heeft in het controlerapport gesteld dat uit de chikwadraattoets een systematische afwijking blijkt van de verdeling van de cijfers zonder dat daar een logische verklaring voor is anders dan dat de cijfers zijn gefingeerd dan wel gedeeltelijk gefingeerd. Eiser heeft aangegeven dat hij vaak precies dezelfde ritten uitvoert bijvoorbeeld tussen Schiphol en bepaalde plaatsen in Q, zoals bekende hotels. Ook werd vaak vanaf en tussen vaste standplaatsen gereden. De rechtbank acht deze verklaring voldoende geloofwaardig. Aan de registratie van dezelfde ritten, wat tot vermelding van dezelfde cijfers in de administratie leidt, kan niet het gevolg worden verbonden dat de administratie van eiser (gedeeltelijk) gefingeerd is. Hierbij hecht de rechtbank betekenis aan de uitleg die eiser ter zitting heeft gegeven van de toenmalige regels voor de verdeling van de ritten en het rijden vanaf vaste standplaatsen. Verweerder heeft deze uitleg niet inhoudelijk weersproken.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat de administratie van eiser hiaten vertoont maar dat deze, in samenhang bezien, voldoende aannemelijk door eiser zijn verklaard dan wel, voor zover niet of niet voldoende overtuigend verklaard, van dermate ondergeschikt belang zijn dat verwerping van de administratie niet aan de orde is.
4.5. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat eiser heeft doen blijken dat hij de auto voor minder dan 500 respectievelijk 1.000 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt en dat de belastingaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Hetgeen overigens nog door verweerder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het gelijk is derhalve aan eiser.”