RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5398, 05/5399, 05/5400 en 05/5402
Uitspraakdatum: 14 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde: A,
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan eiser is voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f. 12.829, alsmede bij beschikking een boete van 50% van het nagevorderde bedrag. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. Verweerder heeft de boete ambtshalve verminderd tot nihil.
1.2. Aan eiser is voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f. 20.232, alsmede bij beschikking een boete van 50% van het nagevorderde bedrag. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. Verweerder heeft de boete ambtshalve verminderd tot nihil.
1.3. Aan eiser is voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f. 20.232, alsmede bij beschikking een boete van 50% van het nagevorderde bedrag. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. Verweerder heeft de boete ambtshalve verminderd tot nihil.
1.4. Aan eiser is voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd, berekend naar een vastgesteld premie-inkomen van f. 37.788, alsmede bij beschikking een boete van 50% van het nagevorderde bedrag. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. Verweerder heeft de boete ambtshalve verminderd tot nihil.
1.5. Aan eiser is voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 1.313, alsmede bij beschikking een boete van 50% van het nagevorderde bedrag. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. Verweerder heeft de boete ambtshalve verminderd tot nihil.
1.6. Aan eiser is voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag premie Ziekenfondswet opgelegd ten bedrage van € 666, alsmede bij beschikking een boete van € 191. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. Verweerder heeft de boete ambtshalve verminderd tot nihil.
1.7. Aan eiser is voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd ten bedrage van € 376, alsmede bij beschikking een boete van € 211. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd. Verweerder heeft de boete ambtshalve verminderd tot nihil.
1.8. Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2007 te Haarlem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn A, haar echtgenoot en Y. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B, C en D.
De gemachtigde van eiser heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. De inhoud van de pleitnota geldt als hier opgenomen. Tevens heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting een schriftelijke verklaring overgelegd. Een exemplaar daarvan is aan verweerder ter beschikking gesteld.
2.1. Tijdens de onderhavige periode werd onder de naam Coöperatieve Vereniging “Taxi 000” W.A. een taxibedrijf geëxploiteerd door de bestuurders van de vereniging X en zijn broer Y.
2.2. Voor de onderneming beschikte eiser en zijn broer over een Mercedes personenauto (hierna: de auto) met kenteken NN-NN-00.
2.3. Bij de eiser is in 2003 een boekenonderzoek ingesteld. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport van 9 maart 2004 is, voor zover van belang, onder punt 3.4. vermeld:
“Op grond van de volgende punten is er geen sprake van een juiste en controleerbare kilometeradministratie:
- De auto rijdt daadwerkelijk rond op momenten dat er volgens de aanwezige administratie niet gereden is. Er kan op deze momenten met of zonder ingeschakelde taxameter gereden zijn.
- De aansluiting van de kilometeradministratie is niet juist zonder dat hiervoor een verklaring is.
(...)
4.2.2. Aantal rittenkaarten ontbreken
Tijdens het onderzoek is b(g)ebleken dat er een aantal rittenkaarten van de Y ontbreken. Het gaat daarbij om de rittenkaarten van 1 tot en met 20 september 2000.
(...)
5.2. Conclusie ten aanzien van de chikwadraattoets
Gezien de uitkomst van 32,5 wijken de vermeldde totale kilometers op de rittenkaarten systematisch af in de verdeling van de cijfers zonder dat daar een logische verklaring voor is, anders dan dat de cijfers zeer waarschijnlijk zijn gefingeerd dan wel gedeeltelijk gefingeerd.
(...)
8.1 Privé gebruik van de auto
Op grond van artikel 41 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 moet rekening worden gehouden met een bijtelling voor het privé-gebruik van de auto tenzij door middel van een rittenregistratie of anderszins wordt aangetoond dat met de auto per kalenderjaar minder dan 1000 (per 1-1-2001, 500) kilometer privé is gereden. De bijtelling bedraagt 20% (per 1-1-2001, 25%) van de catalogusprijs van de auto. U heeft met de overgelegde administratie niet aangetoond dat met de auto per kalenderjaar minder dan 1000 (per 1-1-2001, 500) kilometer privé is gereden. Ook anderszins kunt u dit niet overtuigend bewijzen.
Als catalogusprijs wordt de waarde van de auto genomen zoals deze was op de datum van deel 1 van het kentekenbewijs (f 101.696). (...)”
Op basis van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd.
2.4. Bij uitspraken op bezwaar heeft verweerder de boetes ambtshalve verminderd tot nihil.
2.5. Tot de gedingstukken behoort een ter zitting overgelegde verklaring, waarin, voor zover van belang, is vermeld:
“Hierbij verklaar ik dat ik gezien heb dat in de periode van 28 mei 1999 tot en met 27 mei 2001, de auto, die voor de deur van Y geparkeerd stond met het kenteken NN-NN-00, als taxi in gebruik was.
Tevens heb ik gezien dat er voor de deur van a-plein 0 van auto gewisseld werd en dat de privé auto van X geparkeerd stond voor het huis van Y, terwijl X aan het werk was. E, a-plein, 0000 NN te Q.”
2.6. Eveneens behoort tot de gedingstukken een ter zitting overgelegde verklaring, waarin, voor zover van belang, is vermeld:
“Hierbij verklaar ik dat ik gezien heb dat in de periode van 28 mei 1999 tot en met 27 mei 2001, de auto, die voor de deur van Y geparkeerd stond met het kenteken NN-NN-00, als taxi in gebruik was.
Tevens heb ik gezien dat er voor de deur van a-plein 0 van auto gewisseld werd en dat de privé auto van X geparkeerd stond voor het huis van Y, terwijl X aan het werk was. (...) F, b-weg 0, 0000 NN te Q.”
3.1. In geschil is of op goede gronden is nagevorderd in verband met een bijtelling wegens privé-gebruik van de auto met kenteken NN-NN-00.
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding alsmede naar hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 42, tweede en vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) worden bij het bepalen van winst uit onderneming de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van ten minste twintig procent van de catalogusprijs - met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto's en motorrijwielen - van de auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000, respectievelijk 500, kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.2. Gelet op de tekst van de Wet IB 1964 rust op eiser de last om overtuigend aan te tonen dat de door hem geëxploiteerde auto voor minder dan 1000, respectievelijk 500, kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Eiser is vrij in de wijze waarop hij dit bewijs levert. Eiser stelt zich op het standpunt dat de auto niet in privé is gebruikt en beroept zich op de kilometeradministratie.
4.3.1. Verweerder heeft gesteld dat de administratie van eiser niet conform artikel 52 lid 1 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen naar de eisen van het bedrijf zijn gevoerd en dat uit boeken, bescheiden en andere gegevens de voor de heffing van belastingen van belang zijnde gegevens hieruit niet duidelijk blijken. Verweerder heeft een aantal omissies geconstateerd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 alsmede de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 niet is nageheven omdat daarin, gelet op de verdeling van de bewijslast, anders is beslist. Bij de onderhavige navorderingsaanslagen heeft een rol gespeeld dat de inspecteur niet gelukkig was met de administratie waarbij het totaal van de onderneming een rol speelde. Ter zitting zijn de geschilpunten betreffende de administratie als volgt besproken.
4.3.2. Met betrekking tot verweerders stelling dat slechts productieve kilometers op de rittenkaarten worden opgenomen en dat kilometers naar de garage en dergelijke niet apart worden geadministreerd overweegt de rechtbank als volgt. De inhoud van de door verweerder aan taxiondernemers verstrekte informatiebrieven, onder andere van 1997 en 2000, met betrekking tot de administratieve verplichtingen zijn niet duidelijk; het is voorstelbaar dat er chauffeurs zijn die de inhoud anders hebben begrepen dan hij door de belastingdienst bedoeld is. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat met ingang van 2000 de vertrektijden op de rittenkaarten vermeld konden worden, dat er een ontheffing was van het rijtijdenboek en dat er volgens rooster gewerkt werd. Nadat het systeem veranderd was moesten vertrek- en eindtijden ingevuld worden. Tijdens controles is hem nooit verteld dat hij iets fout deed, of dat hij voor belastingdoeleinden zijn rittenkaarten anders in moest vullen. De rechtbank is van oordeel dat aan het achterwege blijven van de uitsplitsing van de niet-productieve kilometers tussen zakelijke kilometers en overige kilometers niet het gevolg kan worden verbonden dat de auto voor meer dan 500 respectievelijk 1000 kilometer voor privé-gebruik aan eiser ter beschikking heeft gestaan. De omvang en de aard van de niet-productieve uren zijn door eiser ter zitting en in de schriftelijke stukken voldoende verklaard, zoals garagebezoek, het rijden van en naar de wisselplaats en het bezoek aan de accountant.
4.3.3. Verweerder heeft geconstateerd dat er 8 rittenkaarten ontbreken. Ter zitting heeft Y verklaard dat deze kaarten wellicht bij een verhuizing verloren gegaan zijn, maar dat het slechts 8 kaarten zijn op de duizenden die wel bewaard gebleven zijn. De maandlijsten van deze periode zijn wel bewaard gebleven, hetgeen verweerder niet heeft weersproken. De rechtbank acht de verklaring van eiser aannemelijk en oordeelt dat het hier slechts een zeer kleine omissie betreft, waaraan, vooral gelet op het bestaan van de maandlijsten, niet het door verweerder gestelde gevolg kan worden verbonden.
4.3.4. Verweerder heeft gesteld dat door een belastingdienstmedewerker is geconstateerd dat op 21 juni 1999 om 15.20 uur op de Dam te Amsterdam drie personen in de auto gestapt zijn en dat deze rit niet in de administratie voorkomt. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn broer op deze dag ziek is geworden en dat de rit in de administratie verantwoord is op 22 juni 1999.
4.3.5. Verweerder heeft gesteld dat uit de administratie van het CJIB blijkt dat er op 15 februari 2000 om 00.39 uur met de auto een verkeersovertreding is begaan, dat de auto volgens de administratie op dat moment stilstond en dat de rit niet in de administratie terug te vinden is. Ter zitting is gesteld dat de overtreding geconstateerd is in Amsterdam op de Nassaukade hoek Ferdinand Bolstraat. Eiser heeft verklaard hij bij de boekhouder in R is geweest, dat het mogelijk is dat hij bij terugkomst een broodje shoarma gehaald heeft en dat het adres Nassaukade hoek Ferdinand Bolstraat in Amsterdam niet bestaat. De rechtbank acht het geconstateerde verschil, wat ook zij van de geloofwaardigheid van de verklaring van eiser, niet van dusdanig gewicht om hieraan de conclusie te verbinden dat de gehele administratie dient te worden verworpen.
4.3.6. Met betrekking tot het verschil tussen 261 en 241 gereden kilometers op 8 en 9 augustus 2000 acht de rechtbank eisers verklaring, dat het hier om een telfout gaat, aannemelijk.
4.3.7. De rechtbank verwijst voor de reactie van eiser op verweerders klacht dat eiser tot ongeveer half 2000 nooit de vertrektijd op de rittenkaart vermeldde, terwijl zijn broer dat wel deed, naar hetgeen onder 4.3.2. is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat aan het ontbreken van bepaalde gegevens op de rittenkaarten niet het gevolg kan worden verbonden dat de auto voor meer dan 500 respectievelijk 1000 kilometer voor privé-gebruik aan eiser ter beschikking heeft gestaan. De gestelde gebreken doen niet af aan het zakelijke karakter van de genoteerde ritten en hebben niet tot gevolg dat de kilometeradministratie in haar geheel als onbetrouwbaar of onvolledig dient te worden gekwalificeerd.
4.3.8. Verweerder heeft in het controlerapport gesteld dat uit de chikwadraattoets een systematische afwijking blijkt van de verdeling van de cijfers zonder dat daar een logische verklaring voor is anders dan dat de cijfers zijn gefingeerd dan wel gedeeltelijk gefingeerd. Eiser heeft aangegeven dat hij vaak precies dezelfde ritten uitvoert bijvoorbeeld tussen Schiphol en bepaalde plaatsen in Q, zoals bekende hotels. Ook werd vaak vanaf en tussen vaste standplaatsen gereden. De rechtbank acht deze verklaring voldoende geloofwaardig. Aan de registratie van dezelfde ritten, wat tot vermelding van dezelfde cijfers in de administratie leidt, kan niet het gevolg worden verbonden dat de administratie van eiser (gedeeltelijk) gefingeerd is. Hierbij hecht de rechtbank betekenis aan de uitleg die eiser ter zitting heeft gegeven van de toenmalige regels voor de verdeling van de ritten en het rijden vanaf vaste standplaatsen. Verweerder heeft deze uitleg niet inhoudelijk weersproken.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat de administratie van eiser hiaten vertoont maar dat deze, zowel individueel als in samenhang bezien, voldoende aannemelijk door eiser zijn verklaard dan wel, voor zover niet of niet voldoende aannemelijk verklaard, van dermate ondergeschikt belang zijn dat verwerping van de gehele administratie niet aan de orde is.
4.5. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat eiser heeft doen blijken dat hij de auto voor minder dan 500 respectievelijk 1.000 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt en dat de belastingaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Hetgeen overigens nog door verweerder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het gelijk is derhalve aan eiser. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
Voor een afzonderlijke kostenveroordeling is in deze zaak geen plaats, gelet op de in de samenhangende zaak met nummer AWB 05/5403 toegekende kostenveroordeling.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 111 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 februari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.