ECLI:NL:RBHAA:2007:BA1085

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-12002 en 06-12416
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor voetgangers- en fietsbrug over de Leidsvaart te Haarlem

In deze zaak gaat het om de bouwvergunning voor een voetgangers- en fietsbrug over de Leidsvaart te Haarlem. De voorzieningenrechter heeft op 14 maart 2007 uitspraak gedaan in de hoofdzaak, waarbij het beroep van de eisers ongegrond is verklaard. De eisers, woonachtig in de directe omgeving van de geplande brug, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vrijstelling en bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brug niet in strijd is met de bestemmingsplannen 'Pijlslaan e.o.' en 'Eindenhout'. De voorzieningenrechter oordeelt dat voor de bouw van de brug geen vrijstelling van het bestemmingsplan nodig is, aangezien de brug past binnen de bestemmingen 'water' en 'groenvoorzieningen'. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen andere weigeringsgronden zijn voor de bouwvergunning. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 12002 en Awb 06 - 12416
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 maart 2007
in de zaak van:
[verzoekers].,
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. M. J. van der Veen, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft verweerder vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een voetgangers- en fietsbrug over de Leidsevaart tegenover huisnummers 492 en 494 te Haarlem en aansluitend een fietspad.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 20 september 2006 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 4 december 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 12 december 2006, verzonden op 18 december 2006, heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Het besluit is in bezwaar wel gewijzigd in die zin dat het besluit uitsluitend nog betrekking heeft op het plaatsen van een voetgangers- en fietsbrug. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 8 november 2006 van de commissie beroep- en bezwaarschriften.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 19 december 2006 beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het verzoek om voorlopige voorziening van 4 december 2006 dat hangende de bezwaarfase is ingediend, gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 maart 2007, alwaar namens eisers zijn verschenen M.J. van der Veen, voornoemd, alsmede [verzoekers]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C. Timmer - van der Hoeven en ing. L. Brouwer, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Eisers zijn woonachtig in de directe omgeving van de geplande voetgangers- en fietsbrug en zij kunnen zich niet met de verleende vrijstelling en bouwvergunning verenigen. Omdat vergunninghouder te kennen heeft gegeven op 12 maart 2007 een aanvang te gaan maken met de kap van de bomen en de bouwwerkzaamheden, kunnen eisers de bodemprocedure niet afwachten en hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.3 Het bouwplan betreft het plaatsen van een voetgangers- en fietsbrug over de Leidsevaart tegenover de huisnummers 492 en 494 te Haarlem. De brug is een eenvoudige driedelige overspanning met stalen liggers en leuningen. In aansluiting op de brug is verweerder voornemens een fietspad aan te leggen. Verweerder heeft in zijn primaire besluit voor zowel de bouw van de brug als de aanleg van het fietspad vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, WRO en bouwvergunning verleend.
2.4 Verweerder heeft in zijn besluit op bezwaar een gedeelte van de primaire beslissing ingetrokken. Dit betreft het gedeelte waarbij voor de aanleg van het fietspad een vrijstelling en bouwvergunning is verleend. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de aanleg van het fietspad geen bouwvergunning is vereist. Nu het bestemmingsplan 'Eindenhout' geen aanlegvergunningstelsel bevat is evenmin een aanlegvergunning vereist. Met verweerder is de voorzieningenrechter bovendien van oordeel dat voor de aanleg van het fietspad geen vrijstelling van het bestemmingsplan nodig is. Het fietspad bevindt zich op grond met de bestemming 'groenvoorzieningen'. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan 'Eindenhout' zijn de op de kaart voor groenvoorzieningen aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor plantsoenen, gazons, beplantingen en paden, met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken. Niet in te zien is dat onder paden niet fietspaden begrepen kunnen worden en een fietspad past dan ook binnen deze bestemming. Hieruit vloeit voort dat in het bestemmingsplan geen beletselen aanwezig zijn voor de aanleg van het fietspad. Verweerder heeft dan ook terecht dit gedeelte van het primaire besluit ingetrokken. Het beroep van eisers dat zich tegen dit onderdeel richt is derhalve ongegrond.
2.5 Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, Woningwet mag en moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.6 Ter plaatse gelden de bestemmingsplannen 'Pijlslaan e.o.', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 8 oktober 2003 en 'Eindenhout', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 3 oktober 1984. De grens tussen de twee bestemmingsplannen ligt in het midden van de Leidsevaart. Het deel van de brug dat in het bestemmingsplan 'Pijlslaan e.o.' valt, heeft de bestemmingen 'Verkeersdoeleinden (V)' en 'Water (W)'. Anders dan verweerder, zijn eisers van mening dat de fietsbrug niet binnen de bestemming 'Water' past. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. In artikel 18, tweede lid, van de planvoorschriften is immers bepaald dat op de gronden met de bestemming 'Water' andere bouwwerken, waaronder bruggen, duikers, steigers en gemalen kunnen worden opgericht, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter. Deze bepaling laat het bouwen van een brug derhalve toe. Voor zover eisers in dit verband hebben verwezen naar een uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 1995, overweegt de voorzieningenrechter dat in de genoemde uitspraak geen sprake is van een vergelijkbare casus. In die uitspraak heeft het planvoorschrift dat ziet op de bestemming 'Water' een geheel andere inhoud dan artikel 18 van het bestemmingsplan 'Pijlsaan e.o.'. Gelet op vorenstaande bevat het bestemmingsplan 'Pijlslaan e.o' geen belemmeringen voor het bouwen van de voetgangers- en fietsbrug.
2.7 Het andere deel van de brug valt in het bestemmingsplan 'Eindenhout'. Verweerder heeft in het primaire besluit aangenomen dat de brug de bestemmingen 'water' en 'groenvoorzieningen' heeft. Zowel uit het besluit op bezwaar als de toelichting ter zitting is gebleken dat op de brug zelf de bestemming 'water' van toepassing is en dat de aanlanding van de brug zich bevindt op grond met de bestemming 'groenvoorzieningen'. Hoewel uit het besluit op bezwaar niet duidelijk naar voren komt of de brug zich ook bevindt op grond met de bestemming 'manege', heeft verweerders gemachtigde ter zitting aan de hand van de originele plankaart toegelicht dat dit niet het geval is. De voorzieningenrechter ziet geen redenen om hieraan te twijfelen.
2.8 De grief van eisers dat bij aanleg van de brug sprake is van strijd met de bestemming 'water' slaagt niet. In artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan 'Eindenhout' is bepaald dat de op de kaart voor water aangegeven gronden uitsluitend zijn bestemd voor watergangen en sloten, met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken. Ingevolge het tweede lid, onder b, sub 1, van artikel 21 van de planvoorschriften mogen op de in lid 1 bedoelde gronden uitsluitend andere bouwwerken worden opgericht welke noodzakelijk zijn voor de inrichting en het normale onderhoud van de tot 'water' bestemde gronden, zoals beschoeiingen, duikers, steigers en oeververbindingen. Aangezien een brug een oeververbinding is, past de brug binnen de bestemming 'water'. De grief van eisers dat de aanlanding van de brug op de oever in strijd met de bestemming 'groenvoorzieningen' is, slaagt evenmin. Zoals ook reeds aangegeven in overweging 2.3 zijn ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan 'Eindenhout' de op de kaart voor groenvoorzieningen aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor plantsoenen, gazons, beplantingen en paden, met daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken. Voor het bouwen van de op in lid 1 omschreven gronden mag ingevolge het bepaalde in artikel 20, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften de hoogte van de andere bouwwerken niet meer dan 3 meter bedragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de aanlanding van de brug in onderhavig geval de drager van het fietspad dat op de brug zal worden aangesloten. De aanlanding moet derhalve worden aangemerkt als zijnde een bij het fietspad behorend ander bouwwerk of ander werk. Omdat - zoals overwogen onder 2.3 - het fietspad in overeenstemming is met de bestemming 'groenvoorzieningen', past de aanlanding eveneens binnen deze bestemming.
2.9 Dit brengt mee dat - zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft bevestigd en zoals blijkens de gegeven toelichting het besluit op bezwaar eveneens begrepen dient te worden - de voetgangers- en fietsbrug strijdig is met noch het bestemmingsplan 'Eindenhout' noch het bestemmingsplan 'Pijlslaan e.o ' en dat voor de bouw van deze brug geen vrijstelling van de bestemmingsplannen verleend hoeft te worden. Nu de voorzieningenrechter geen andere weigeringsgronden zijn gebleken, dient verweerder - gelet op het limitatieve en imperatieve karakter van artikel 44 Woningwet - de bouwvergunning voor de brug te verlenen. De door eisers naar voren gebrachte grieven die zien op de zorgvuldigheid waarmee de belangenafweging is uitgevoerd, kunnen derhalve niet meer worden besproken. Het besluit op bezwaar blijft in stand voor zover het ziet op de bouw van de voetgangers- en fietsbrug en het beroep is dan ook ongegrond.
2.10 Nu het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het desbetreffende verzoek wordt derhalve afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzieningenrechter, en op 14 maart 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.