RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 2935 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2007
Stichting Tamara,
gevestigd te Hoorn,
eiseres,
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 29 juni 2005, verzonden 15 juli 2005, heeft verweerder de subsidie voor het project "Groeiboekje" van eiseres vastgesteld op € 30.570,44. Verweerder heeft in dit besluit verder een bedrag van € 5731,96 van eiseres teruggevorderd, als zijnde onverschuldigd betaald.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 augustus 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 januari 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 8 maart 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 januari 2007, alwaar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.H. Fabius (adviseur van eiseres) en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. Y.H.M. Huisman, werkzaam bij de provincie Noord-Holland.
2.1 Verweerder heeft bij besluit van 23 oktober 2001 eiseres een voorschot verstrekt op de toe te kennen subsidie voor het project "Groeiboekje". Dit project heeft als doel het bestrijden van ondervoeding bij kinderen in Paramaribo, Suriname. Bij besluit van 7 januari 2002 is aan eiseres subsidie verleend voor het project. De bijdrage is bedoeld voor het uitbrengen van een groeiboek, zodat de ouders door de daarin opgenomen voorlichting de groei van de kinderen kunnen volgen en stimuleren. Ouders van pasgeborenen zullen het groeiboek ontvangen en het boek zal ook worden gebruikt voor begeleiding door de medewerkers op het consultatiebureau. De subsidie bedraagt 100% van de werkelijke kosten, met een maximum van € 45.378,02.
2.2 Het in bezwaar gehandhaafde besluit is gebaseerd op het standpunt dat de voor het project "Groeiboekje" gemaakte kosten à € 30.570,44 voor subsidie in aanmerking komen. Verweerder heeft het besluit gebaseerd op de financiële verslaglegging van het project (waaronder de verklaring van 21 februari 2003 van accountant Braspenning te Suriname), die is verricht door de voormalig voorzitter van eiseres. Verweerder heeft zich verder gebaseerd op het - via de gemeente Hoorn verkregen - jaarverslag 2002 van eiseres.
2.3 Eiseres heeft gesteld dat uit een eigen onderzoek is gebleken dat een bedrag van € 41.142,-- is uitgegeven en verantwoord voor het project "Groeiboekje". Eiseres heeft verder gesteld dat verweerder het besluit ten onrechte heeft gebaseerd op de door de Surinaamse stichting Tamara verantwoorde kosten. Eiseres meent voorts dat verweerder haar in de gelegenheid had dienen te stellen aan haar verplichting tot financiële verslaglegging te voldoen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, Awb stelt het bestuursorgaan de subsidie vast overeenkomstig de subsidieverlening. Uitzondering hierop vormt de situatie waarin subsidie afhankelijk is gesteld van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijke kosten kunnen worden beschouwd, worden bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
2.5 De subsidie is verder verleend en vastgesteld op grond van de Deelverordening Ontwikkelingssamenwerking Noord-Holland (hierna: Deelverordening). Ingevolge artikel 7 Deelverordening bedraagt de subsidie maximaal 100% van de door verweerder noodzakelijk geachte kosten. Artikel 8 Deelverordening bepaalt dat subsidie uitsluitend betrekking heeft op de naar het oordeel van verweerder noodzakelijke kosten van voorbereiding, aanleg, bouw, plaatsing van voorzieningen of de evaluatie van het project.
2.6 Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder eiseres in de gelegenheid had dienen te stellen te voldoen aan haar plicht tot financiële verslaglegging overweegt de rechtbank het volgende. In het besluit tot subsidieverlening is (onder f) bepaald dat eiseres de verplichting heeft om binnen drie maanden na voltooiing van het project het financiële eindoverzicht, voorzien van accountantsverklaring, aan verweerder te zenden. Niet betwist is dat eiseres hieraan niet heeft voldaan. Dat verweerder de subsidie in die omstandigheid vaststelt op grond van de gegevens die wel beschikbaar zijn gekomen acht de rechtbank niet onredelijk. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat verweerder heeft verklaard dat meermalen getracht is telefonisch contact met de verantwoordelijk bestuurders van eiseres te krijgen, maar dat dit - doordat niet is gereageerd op verzoeken om terug te bellen - niet is gelukt. Verder heeft eiseres in de bezwaarprocedure de gelegenheid gehad om alsnog andersluidende financiële gegevens over te leggen. Nu eiseres daarbij heeft verzuimd een onderbouwing van de gegevens te verzorgen en evenmin een accountantsverklaring heeft gevoegd, heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten deze gegevens niet in zijn heroverweging te betrekken.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het besluit in redelijkheid kunnen baseren op de financiële gegevens, zoals blijkend uit de accountantsverklaring over het project en het jaarverslag 2002 van eiseres. Niet gebleken is dat deze gegevens onjuist of onvolledig zouden zijn. Ter zitting is namens eiseres wederom verklaard dat zij kan aantonen dat alle door haar opgevoerde gelden naar de Surinaamse stichting zijn overgemaakt en zijn besteed aan het project, maar is deze stelling niet onderbouwd met concrete gegevens.
2.8 Verweerder heeft de subsidie dan ook in redelijkheid vastgesteld op € 30.570,44.
2.9 Tussen partijen is niet in geschil dat aan eiseres voorschotten zijn betaald ten bedrage van € 36.302,44. Gelet op het door verweerder vastgestelde subsidiebedrag staat vast dat een bedrag van € 5731,96 onverschuldigd is betaald. Ingevolge artikel 4:57 Awb kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten worden teruggevorderd. Niet gebleken is dat er omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder van deze bevoegdheid geen gebruik kon maken.
2.10 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. J.F. Miedema en C.E. Heijning - Huydecoper, rechters, en op 1 maart 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.