RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 332692 CV EXPL 06-7887
datum uitspraak: 15 maart 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
HAFO B.V.
te Wormerveer
eisende partij
hierna te noemen HAFO
gemachtigde mr. E.J.P.M. Peijnenburg
[gedaagde]
te [adres]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. J. Jong.
HAFO heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen [gedaagde].
Hierop heeft [gedaagde] geantwoord.
Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zo nodig in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
HAFO vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen aan HAFO te betalen de somma van € 7.504,91 bruto met rente en kosten.
Het verweer strekt tot gehele afwijzing van de vordering.
De feiten
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. Tussen partijen is met ingang van 31 januari 2000 een arbeidsovereenkomst gesloten. Per 15 april 2002 is [gedaagde] arbeidsongeschikt geworden, waarna hij per 15 april 2003 aanspraak maakte op een WAO uitkering.
2. Het UWV legde HAFO echter bij beschikking van 31 maart 2003 een loondoorbetalingverplichting op voor de duur van 4 maanden. Daartegen is door HAFO bezwaar ingesteld. Bij beslissing van 17 december 2003 is het besluit van 31 maart 2003 aanvankelijk gehandhaafd, maar bij beslissing van 5 april 2005 is het bezwaar alsnog gegrond bevonden en is besloten het primaire besluit van 31 maart 2003 niet te handhaven.
3. Omdat HAFO weigerde (geheel) aan de hiervoor onder 2. bedoelde loondoorbetalingverplichting te voldoen is HAFO daarvoor door [gedaagde] gedagvaard voor deze kantonrechter. Bij gelegenheid van de in die procedure gehouden comparitie na antwoord zijn, behalve de loondoorbetalingverplichting, ook andere kwesties aan de orde geweest, zoals een al dan niet door [gedaagde] terug te betalen lening. Terzake van al die kwesties is toen tussen partijen een schikking getroffen, die hierop neerkwam dat HAFO nog aan [gedaagde] moest betalen de somma van € 600,-- ter finale kwijting over en weer. Deze schikking is op verzoek van partijen vastgelegd in een op 26 augustus 2004 uitgesproken vonnis, waartegen geen rechtsmiddel is ingesteld en dat dientengevolge in kracht van gewijsde is gegaan.
De beoordeling van het geschil
Volgens HAFO is na de beslissing op bezwaar van het UWV, van 5 april 2005, komen vast te staan dat zij helemaal geen loondoorbetalingverplichting had, zodat de op basis van het primaire besluit tot loondoorbetaling gedane betalingen, achteraf gezien, als onverschuldigd moeten worden beschouwd. Daarom is [gedaagde] verplicht om dit ten onrechte ontvangen loon terug te betalen. Omdat op 26 augustus 2004 uiteraard nog geen rekening kon worden gehouden met de pas in april 2005 verkregen beslissing op bezwaar, kan de in dat vonnis neergelegde schikking daaraan niet worden tegengeworpen.
De daartegen door [gedaagde] gevoerde verweren worden hierna besproken.
[gedaagde] voert om te beginnen aan dat het exploot van dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat daarin de gekozen woonplaats, binnen de gemeente waar de rechter zitting houdt, ontbreekt. Dat verweer treft in zoverre doel, dat inderdaad is verzuimd gevolg te geven aan het vormvoorschrift, gegeven in artikel 111 tweede lid, aanhef en onder a. van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Dat gebrek behoort ingevolge het bepaalde in artikel 122 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering in dit geval echter niet te leiden tot de door [gedaagde] gewenste nietigverklaring, nu zij daardoor geenszins is benadeeld.. Herstel van het gebrek dient ook daarom al geen redelijk doel, zodat een bevel daartoe eveneens achterwege moet blijven.
[gedaagde] voert voorts aan dat het vonnis van 26 augustus 2004, waarin de tussen partijen gesloten schikking is vastgelegd, in kracht van gewijsde is gegaan, zodat HAFO daaraan is gebonden. [gedaagde] tekent daarbij aan dat geen herroeping van dit vonnis is gevorderd. In het verlengde daarvan voert [gedaagde] aan dat HAFO ook overigens gebonden blijft aan de tussen partijen bereikte schikking, die overigens méér omvatte dan de enkele verplichting tot loondoorbetaling. Partijen hebben welbewust over en weer water bij de wijn gedaan en HAFO heeft daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt, voor wat betreft de uitkomst van de op dat moment al aanhangige bezwaarprocedure tegen het primaire besluit van het UWV.
Daarover oordeel ik als volgt.
Het vonnis van 26 augustus 2004 mist in zoverre zelfstandige betekenis, dat het slechts een titel geeft tot uitvoering van de daarin opgenomen schikking, die is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7.900 van het Burgerlijk Wetboek. Dat betekent dat dit vonnis geen rechtsgevolg (meer) heeft, indien deze vaststellingsovereenkomst komt weg te vallen, bijvoorbeeld doordat deze later wordt vernietigd op de voet van het bepaalde in artikel 7.904 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel op grond van dwaling. Hetgeen op dat moment reeds ter uitvoering van dat vonnis mocht zijn betaald, kan hierna onmiddellijk als onverschuldigd worden teruggevorderd. Niet nodig is dus dat het vonnis zèlf door middel van een daartegen ingesteld rechtsmiddel wordt aangetast.
Zo bezien mocht van HAFO dus niet worden gevergd dat zij het rechtsmiddel van herroeping instelde tegen dit vonnis, nog daargelaten dat de beslissing op bezwaar van 5 april 2005 daartoe geen voldoende grond opleverde. Wèl mocht van HAFO, die zich kennelijk niet langer (geheel) gebonden achtte aan de eerder bereikte schikking, worden gevergd dat zij de onderliggende vaststellingsovereenkomst zelf aantastte, hetgeen zij echter heeft nagelaten. Daaruit volgt dat aan hetgeen ingevolge deze overeenkomst is betaald en/of prijsgegeven, nog steeds een rechtsgeldige verbintenis ten grondslag ligt, hetgeen aan een vordering wegens onverschuldigde betaling in de weg staat.
Het enkele feit dat nadien is vastgesteld dat HAFO geen loondoorbetalingverplichting had jegens [gedaagde] kan daaraan niet afdoen, nu partijen hebben afgerekend op basis van de vaststellingsovereenkomst en niet op grond van de door [gedaagde] gestelde, maar door HAFO betwiste, verplichting tot loondoorbetaling.
Daaraan wordt ten overvloede nog het volgende toegevoegd. Vernietiging van de vaststellingsovereenkomst, op grond van het bepaalde in artikel 7.904 van het Burgerlijk Wetboek, wegens het novum van de beslissing op bezwaar van 5 april 2005, had moeten worden afgewezen indien HAFO dit wèl had gevorderd. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst had HAFO immers al bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit houdende de loondoorbetalingverplichting, welke procedure toen nog niet was afgewikkeld. Dat betekent dat HAFO op dat moment rekening had kunnen en moeten houden met een voor haar gunstige uitslag in die bezwaarschriftprocedure. Nu zij desalniettemin heeft nagelaten ter zake jegens [gedaagde] een voorbehoud te maken, moet zij worden geacht haar mogelijke rechten dienaangaande jegens laatstgenoemde te hebben prijsgegeven, door in te stemmen met de in die vaststelling opgenomen finale kwijting over en weer. Daarop mag zij nu in redelijkheid niet meer terugkomen, laat staan dat gebondenheid van HAFO aan de vaststellingsovereenkomst thans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar zou mogen worden aangemerkt. Op grond van het voorgaande had een vernietiging van de vaststellingsovereenkomst wegens dwaling evenmin kans van slagen.
Samenvattend moet worden geoordeeld dat de vordering van HAFO als ongegrond moet worden afgewezen met veroordeling van HAFO in de proceskosten.
De vordering wordt afgewezen.
HAFO wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 500,-- wegens salaris van de gemachtigde, alles te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.833 ten name van arrondissement Haarlem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.