ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ9811

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
131934
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid van de rechter

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 20 februari 2007 een wrakingsverzoek toegewezen van verzoekster, die zich niet gehoord voelde tijdens de behandeling van haar zaak. Verzoekster, die zonder advocaat procedeerde, verzocht om wraking van de rechter, mr. [S], omdat zij zich respectloos behandeld en genegeerd voelde tijdens de zitting van 19 januari 2007. De rechter had tijdens deze zitting voorlopige oordelen geuit, wat verzoekster als een blijk van partijdigheid interpreteerde. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet adequaat had gereageerd op het wrakingsverzoek en de gronden daarvan niet had onderzocht. Dit leidde tot de conclusie dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt, wat de objectieve vrees voor partijdigheid van verzoekster rechtvaardigde.

De rechtbank benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, maar dat uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een andere conclusie. In dit geval was de manier waarop de rechter met verzoekster omging, in combinatie met haar positie zonder advocaat, voldoende om te concluderen dat de rechter niet de vereiste onpartijdigheid had gewaarborgd. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter verzoekster een ongelijkwaardige procespositie had toebedeeld in vergelijking met andere procesdeelnemers, wat de gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid versterkte. De beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen, houdt in dat de hoofdzaak door een andere rechter zal worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 131934 /HA RK 07-5
datum beslissing: 20 februari 2007
Op verzoek van:
[verzoekster],
wonende te Heemskerk,
1. Procesverloop
1.1 Op de met gesloten deuren gehouden terechtzitting van de enkelvoudige kamer voor familiezaken heeft verzoekster de wraking verzocht van mr. [S], hierna te noemen: de rechter, in de bij deze rechtbank, sector Familie- en jeugdrecht, aanhangige zaak met zaaknummer 110885/05-709, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De rechter heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 Verzoekster, de wederpartij (hierna: de man), de Raad voor de Kinderbescherming regio Groningen en Drenthe locatie Groningen (hierna: de Raad), het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering te Groningen (hierna: de gezinsvoogd) en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting, gehouden met gesloten deuren, van 6 februari 2007. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door de heer J.G.M. [K]van Departement Juridisch advies Stichting The Netherlands For Kids. Voor de man is verschenen zijn procureur mr. H.M.J. van Mens. De rechter, de Raad voor de Kinderbescherming en het Leger des Heils hebben van de geboden gelegenheid, gedeeltelijk met bericht, geen gebruik gemaakt.
1.4 De procureur van de man heeft zijn standpunt omtrent het verzoek ter zitting van
6 februari 2007 naar voren gebracht.
2. Het standpunt van verzoekster.
Verzoekster heeft ter zitting van de wrakingskamer ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat zij zich niet gehoord heeft gevoeld tijdens de behandeling van de hoofdzaak op de zitting van 19 januari 2007. Zij voelde zich respectloos behandeld en gekleineerd. Zij heeft naar haar gevoel niet de kans gekregen om in haar eigen tempo datgene te zeggen wat zij wilde. Hetgeen zij naar voren bracht, werd genegeerd.
3. Vaststaande feiten
Uit de stukken in de hoofdzaak en het in zoverre niet bestreden proces-verbaal van de zitting van 19 januari 2007 blijkt het volgende. In de hoofdzaak ligt voor een verzoek om voorziening in het ouderlijk gezag en aanwijzing van de hoofdverblijfplaats van de kinderen van verzoekster en de man. De kinderen zijn onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst. Bij de kinderrechter te Groningen is (verlenging van) de ondertoezichtstelling in behandeling. Op de zitting van 19 januari 2007 waren aanwezig de man en zijn procureur, de Raad, de gezinsvoogd en verzoekster. Verzoekster werd niet bijgestaan. Op de zitting hebben achtereenvolgens de procureur, verzoekster, de Raad, verzoekster en de gezinsvoogd het woord gevoerd. Daarna heeft de rechter een inschatting gegeven van enige feiten in de zaak als inleiding op een vraag aan de Raad. De Raad heeft die vraag beantwoord. Vervolgens heeft de rechter een verdere inschatting gegeven van uitbreiding van een lopende omgangsregeling in het kader van de ondertoezichtstelling. Vervolgens heeft verzoekster verzocht om wraking van de rechter, nadat zij had opgemerkt: “Ik vind dit een schending van de mensenrechten en de rechten van het kind”. De rechter is toen niet ingegaan op dit verzoek. De behandeling van de hoofdzaak is voortgezet en vervolgens hebben de gezinsvoogd, de man, wederom de gezinsvoogd, de Raad en de procureur zich nader uitgelaten. Tot slot is verzoekster aan het woord gekomen. Zij heeft andermaal om de wraking verzocht, na de opmerking: “Ik vind het heel erg wat zich hier afspeelt. Ik wil als gelijke behandeld worden.” Daarna heeft de rechter het onderzoek gesloten.
4. Beoordeling
4.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2 In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter toegelicht waarom er naar zijn oordeel geen grond is voor wraking. Hij licht toe dat hij bij de voorbereiding van de zitting tot een voorlopig inzicht over de zaak is gekomen. Hij wijst er op dat de ruimte die de rechter neemt bij het komen tot voorlopige inzichten en het voorleggen van dat inzicht aan partijen, afhankelijk is van de omstandigheden van de betreffende zaak. Hij concludeert dat verzoekster zijn opmerking dat hij gegeven de situatie als in het dossier beschreven slechts twee mogelijkheden voor de kinderen zag, pleeggezin of gezin van vader, kennelijk heeft opgevat als blijk van gebrek aan onpartijdigheid.
4.3 De wrakingskamer volgt de rechter in zijn reactie dat het een rechter tijdens een mondelinge behandeling als de onderhavige vrij staat en zelfs vanuit een behoorlijke taakvervulling onder omstandigheden is geboden, partijen voorlopige oordelen over de feiten en de zaak voor te houden. Het meedelen van dergelijke oordelen kan niet in het algemeen als een schadelijke partijdige opstelling worden aangemerkt. Voorts is niet gebleken dat de rechter met de ter zitting feitelijk gegeven voorlopige oordelen zoals weergegeven in het proces-verbaal, een voor de rechterlijke onpartijdigheid schadelijke positie heeft ingenomen. Uit die voorlopige oordelen zelf blijkt dan ook geen vooringenomenheid jegens verzoekster.
4.4 Ter zitting van de wrakingskamer is echter gebleken dat niet de inhoud van deze uitlatingen van de rechter aan het wrakingsverzoek van verzoekster ten grondslag liggen. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij zich tijdens de zitting genegeerd voelde en dat de rechter ook haar wrakingsverzoek tijdens de zitting heeft genegeerd.
4.5 In verband met deze onderbouwing van het verzoek komt de wrakingskamer tot de conclusie dat de rechter zich de facto partijdig heeft opgesteld, in die zin, dat hij aan verzoekster als procespartij in vergelijking tot de andere procesdeelnemers geen gelijkwaardige gelegenheid gaf om aan behandeling van de zaak deel te nemen. Verzoekster heeft dat kunnen opvatten als blijk van vooringenomenheid.
4.6 Uit de toelichting van de rechter en de verklaring van verzoekster op de zitting van de wrakingskamer moet worden afgeleid, dat de rechter aan verzoekster die bovendien zonder bijstand van een advocaat procedeert, een minder gelijkwaardige positie toebedeeld heeft dan de andere procesdeelnemers. Dit vindt zijn bevestiging in de opmerking van de rechter in zijn schriftelijke reactie dat hij de (herhaalde) opmerking van verzoekster dat zij hem wraakt, ook niet direct als serieus wrakingsverzoek heeft opgevat. Ook uit het proces-verbaal valt op te maken dat de rechter dit verzoek niet als een serieus wrakingsverzoek heeft opgevat, aangezien hij de verdere behandeling ter zitting na de eerste maal dat verzoekster een wrakingsverzoek deed, heeft voortgezet en het aan het eind van de zitting herhaalde verzoek eerst achteraf als zodanig heeft gekwalificeerd. Indien een procespartij mondeling ter zitting de wraking verzoekt, ligt het op de weg van de rechter om onmiddellijk te vragen naar de redenen van de wraking. Daardoor kan duidelijk worden of de mededeling “Ik wraak u” inderdaad bedoeld is als een wrakingsverzoek in de zin van de wet. Indien een partij in persoon procedeert, zoals in dit geval, rust daarnaast een extra verantwoordelijkheid op de rechter om de gronden voor het verzoek om wraking onmiddellijk voldoende duidelijk te krijgen om een goede beoordeling van het wrakingsverzoek mogelijk te maken. Door het wrakingsverzoek op de zitting te negeren en de gronden daarvoor niet te onderzoeken, heeft verzoekster een objectieve bevestiging gekregen van haar subjectieve gevoel dat aan haar een ongelijkwaardige positie ten opzichte van de overige procesdeelnemers in het proces werd gegund. Door de wijze waarop de rechter op de zitting heeft gehandeld jegens verzoekster heeft hij daarom niet voorkomen dat bij verzoekster de gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid en partijdigheid aan zijn zijde ontstond. In deze situatie moet de door verzoekster geuite vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd worden geacht.
4.7 Aan dit oordeel doet niet af dat de rechter in de opstelling van eiseres zoals hij die ter zitting waarnam, een rechtvaardiging meende te vinden voor deze benadering van verzoekster. Volgens de rechter was er met verzoekster geen zinnig woord te wisselen. Hij wijst erop dat het dossier, waaronder een psychologisch rapport, aanwijzingen bevat dat eiseres hulp zou moeten zoeken bij een psycholoog en dat hij dat ook ter zitting naar voren heeft gebracht, maar daar geen gehoor voor vond bij verzoekster. Uit het proces-verbaal blijkt echter niet dat het onmogelijk was om eiseres haar verzoek om wraking te doen toelichten. Maar zelfs als communicatie moeizaam verloopt, zal nog moeten blijken dat de rechter het wrakingsverzoek serieus heeft onderzocht. Onder deze omstandigheden kon de inschatting van de rechter geen rechtvaardiging vormen om verzoekster niet een procespositie gelijkwaardig aan die van de andere procesdeelnemers toe te staan.
4.8 Het voorgaande levert dan ook een uitzonderlijke omstandigheid op, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster de facto een vooringenomenheid koestert, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden. De rechtbank zal het verzoek toewijzen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 wijst het verzoek tot wraking toe;
3.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter, de wederpartij, de Raad voor de Kinderbescherming regio Groningen en Drenthe locatie Groningen en het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering te Groningen een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.3 bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere rechter en beveelt dat de behandeling ter zitting opnieuw wordt aangevangen op een nader te bepalen tijdstip.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. G.W.S. de Groot en J.I. de Vreese-Rood, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op
20 februari 2007 in tegenwoordigheid van drs. F.J. Taconis als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.