RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton Locatie [Zaandam]
zaak/rolnr.: 331420 / CV EXPL 06-7513
datum uitspraak: 15 maart 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
[eiser]
te [adres]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde deurwaarder W.Th. Schoonebeek
[gedaagde]
te [adres]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde geen (procedeert in persoon).
[eiser] heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen [gedaagde].
Hierop heeft [gedaagde] geantwoord.
Vervolgens is schriftelijk voortgeprocedeerd.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen aan [eiser] te betalen de somma van € 2.020,70 met (verdere) rente en kosten.
Het verweer strekt tot gehele afwijzing van de vordering.
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. Tussen partijen heeft vanaf 1 maart 1998 een vennootschap onder firma bestaan welke per 30 november 2004 is ontbonden.
2. In een op 22 juni 2005 ondertekende vaststellingsovereenkomst hebben partijen (nadere) afspraken gemaakt over onder meer de goedkeuring van de opgemaakte slotbalans, de verdeling overeenkomstig de opgemaakte splitsingsbalans, het rechttrekken van een zekere onderbedeling van [gedaagde] door een grotere toedeling van relaties uit de cliëntenportefeuille, de kwestie van de ongedaanmaking van de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] voor door [eiser] overgenomen schulden, de te wijzigen tenaamstelling van het pand aan de [adres] en een tijdelijk een verbod om aan een van hen toegedeelde relaties uit te spannen. Als laatste is opgenomen artikel 9, dat luidt als volgt:
Na vervulling van bovengenoemde onderwerpen…..verklaren partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben c.q. verschuldigd te zijn…..
1. Gedurende het bestaan van de vennootschap was ten behoeve daarvan een rechtsbijstandsverzekering afgesloten. Naar aanleiding van een claim van een derde is daarop door de vennoten nog tijdens het bestaan van de vennootschap een beroep gedaan. Deze kwestie was bij het einde van de vennootschap nog niet afgewikkeld. De rechtsbijstandsverzekering liep door tot en met december 2005. De daarvoor voor 2005 verschuldigde premie ad € 160,04 is door [eiser] betaald.
4. Gedurende het bestaan van de vennootschap onder firma hadden partijen ieder een verzekering afgesloten op het leven van de ander. De daarvoor verschuldigde premies werden bij elkaar opgeteld en vervolgens werd de som daarvan voor ieder voor de helft omgeslagen. Deze levensverzekeringen zijn bij het eind van de vennootschap niet opgezegd en liepen door tot de einddatum, te weten 1 november 2005. De daarvoor voor 2005 in totaal verschuldigde premie ad € 2.280,85 is geheel door [eiser] betaald.
De beoordeling van het geschil
[eiser] wenst de helft van de door hem betaalde premies, zoals hiervoor onder 3. en 4. bedoeld, op [gedaagde] te verhalen, waarbij [eiser] zich beroept op een volgens hem tussen partijen gemaakte afspraak om deze verzekeringen vooralsnog voort te zetten.
[gedaagde] betwist de door [eiser] gestelde afspraak en beroept zich op artikel 9. van de hiervoor onder 2. bedoelde vaststellingsovereenkomst. Gelet op de finale kwijting die partijen elkaar toen hebben verleend gaat het volgens hem niet aan om nog met achterstallige vorderingen te komen. In dat verband wijst hij erop, dat hij de onroerend zaaksbelasting over het jaar 2005 voor het voormalig bedrijfspand aan de [adres] in zijn eentje heeft betaald. Overigens betwijfelt hij het nut van deze doorlopende verzekeringen na het beëindigen van de vennootschap.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
In de vaststellingsovereenkomst, waarin partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend, wordt niet, althans niet op voor mij kenbare wijze, geregeld wat er moet gebeuren met doorlopende verzekeringspolissen. Volgens de wet mogen na de ontbinding van de vennootschap nog verschuldigde premies in elk geval hoofdelijk op ieder van de voormalige vennoten worden verhaald, waarna deze alsnog met elkaar moeten afrekenen. Dat laatste behoort ook in deze zaak te gebeuren, nu uit niets blijkt dat partijen dit in de vaststellingsovereenkomst anders hebben willen regelen. De door [gedaagde] aangehaalde finale kwijting over en weer kan daarop, zoals [gedaagde] in redelijkheid had moeten begrijpen, geen betrekking hebben. Die finale kwijting heeft uiteraard slechts betrekking op hetgeen zij wel geregeld hadden, zodat bijvoorbeeld niet een van partijen opeens bezwaar kon gaan maken tegen de verdeling van de cliëntenportefeuille.
In het midden kan blijven of, en zo ja in hoeverre, het doorlopen van de in deze procedure bedoelde verzekeringspolissen veel zin had en of partijen daarover nadere afspraken hebben gemaakt. Feit is dat deze polissen niet zijn opgezegd, waartoe ook [gedaagde] desgewenst het initiatief had kunnen nemen. Ik zou dan ook niet weten waarom hij niet zou moeten bijdragen in de premiebetaling.
Omgekeerd zal [eiser] zich waarschijnlijk niet kunnen onttrekken aan vergoeding van door [gedaagde] betaalde belastingaanslagen over het jaar 2005 voor zover deze betrekking hebben op aan [eiser] toebedeeld onroerend goed, aangenomen dat daarover in de vaststellingsovereenkomst of elders evenmin iets is geregeld. Dit echter ten overvloede, nu die kwestie (thans) niet aan mij ter beoordeling is voorgelegd.
Samengevat moet [gedaagde] aan [eiser] betalen:
a. levensverzekeringen € 2.280,85 : 2 = € 1.140,43
b. rechtbijstandsverzekering € 160,04 : 2 = € 80,02
in hoofdsom totaal € 1.220,45
buitengerechtelijke incassokosten € 178,50
rente PM PM
in totaal € 1.398,95
De wettelijke rente loopt vanaf 2 juni 2006.
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hierna bepaald.
[gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen de somma van € 1.398,95 met de wettelijke rente over € 1.220,45 vanaf 2 juni 2006 tot de dag dat alles betaald is.
[gedaagde] wordt als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 579,37 waarvan € 300,-- wegens salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.