ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ9170

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-8859
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende bouwvergunning voor uitbreiding Crayenester Basisschool Heemstede

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de verleende bouwvergunning voor de uitbreiding van de Crayenester Basisschool in Heemstede. De rechtbank heeft op 30 januari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, die is behandeld onder zaaknummer AWB 06-8859. De bouwvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Heemstede op 20 april 2006, voor het vernieuwen en vergroten van het schoolgebouw. Eisers, bewoners in de nabijheid van de school, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de uitbreiding niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de monumentenstatus van het gebouw.

Tijdens de zitting op 19 december 2006 hebben eisers hun bezwaren toegelicht, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. drs. H. den Haan. De gemeente Heemstede werd vertegenwoordigd door A.E. Hopman en J.C. van Wanum. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij in de directe nabijheid van de school wonen en de uitbreiding invloed heeft op hun woon- en leefomgeving.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers tegen de bouwvergunning beoordeeld, waaronder de adviezen van een architectonisch adviesbureau. De rechtbank concludeert dat de welstandscommissie positief heeft geadviseerd over het bouwplan en dat er geen gebreken zijn in de advisering die het college zouden hebben moeten weerhouden van het verlenen van de vergunning. Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen vergunning op grond van de Monumentenwet was verleend, wat noodzakelijk was gezien de voorbescherming van het gebouw. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan het besluit van de gemeente vernietigen en het beroep van eisers gegrond verklaren.

De rechtbank heeft de gemeente Heemstede veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures bij het verlenen van bouwvergunningen, vooral in gevallen waar monumentenstatus van toepassing is.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 8859
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2007
in de zaak van
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. drs. H. den Haan, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2006 heeft verweerder bouwvergunning verleend voor het deels vernieuwen en vergroten van het gebouw van de Crayenester Basisschool aan de Crayenestersingel 37 te Heemstede.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 13 juni 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 augustus 2006, verzonden op 9 augustus 2006, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 24 juli 2006 van de Commissie voor bezwaarschriften en naar het nadere advies van 4 augustus 2006 van de Commissie Welstand en Monumenten.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 13 september 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 december 2006 hebben eisers nadere stukken toegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 december 2006, alwaar eiser [x] in persoon is verschenen, bijgestaan door haar voornoemde gemachtigde, mr. den Haan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.E. Hopman en J.C. van Wanum, beiden werkzaam bij de gemeente Heemstede.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaken onder de zaaknummers AWB 06 - 8381, 06 - 8863 en 06 - 8870.
2. Overwegingen
2.1 De (reguliere) bouwvergunning is verleend ter realisering van twee nieuwe leslokalen en de bouw van een aula. Daarmee is beoogd een betere huisvesting te bieden aan leerlingen en docenten van de school en tevens de overkomst van één groep leerlingen uit de dependance mogelijk te maken.
2.2 Eisers hebben hun woning aan [adres]. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat eisers, nu zij geen zicht hebben op de school, althans niet op het gedeelte waar de (aan)bouw gerealiseerd zal worden, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en niet-ontvankelijk in hun bezwaar c.q. beroep moeten worden verklaard.
2.3 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het zogenaamde zicht-criterium niet het enige aspect ter beoordeling of iemand belanghebbende is in de zin van de Awb. Ook dienen de gevolgen van een besluit op de woon- en leefomgeving in de beoordeling te worden betrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers belanghebbenden in de zin van de Awb omdat zij niet alleen in de directe nabijheid van de school wonen, maar ook omdat de school van invloed is op hun dagelijkse woon- en leefomgeving. Zij kunnen derhalve in hun beroep worden ontvangen.
2.4 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de litigieuze aanbouw niet voldoet aan het vereiste van redelijke eisen van welstand, zoals bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, juncto artikel 12 Woningwet.
Zij hebben ter onderbouwing van hun stelling gewezen op de adviezen van Architectuurhistorisch- en stedenbouwkundig Adviesbureau M&dM te Amsterdam, door drs. mr. E.H. Mattie (hierna: Mattie) van mei 2006 en 12 juli 2006 respectievelijk 29 november 2006, gegeven in reactie op de welstandadviezen van de zijde van verweerder van 16 maart 2006 respectievelijk 4 augustus 2006.
2.5 Gelet op artikel 3:49 Awb staat de rechtbank voor de beoordeling van de vraag of verweerder zich bij dit onderdeel van zijn besluitvorming had mogen baseren op de adviezen van de commissie Welstand en Monumenten (hierna: welstandscommissie).
De welstandscommissie heeft bij advies van 16 maart 2006 positief omtrent het bouwplan geadviseerd, omdat het naar haar oordeel voldoet aan de criteria zoals beschreven op pagina 38 en 39 van de Welstandnota Heemstede. Dit advies is bij schrijven van 22 juni 2006 gehandhaafd, waarbij de welstandscommissie is ingegaan op de specifieke bezwaren van de zijde van Mattie omtrent de materiaal- en kleurkeuze van gevelstenen en dakpannen.
Uitgebreider heeft de welstandscommissie dit gedaan bij haar nadere motivering van de welstandstoets bij schrijven van 4 augustus 2006. Na een analyse van het rapport van Mattie en een reactie op diens architectonische zienswijze, concludeert de welstandscommissie dat het ontwerp voldoende samenhang biedt met de bestaande bebouwing en voldoet aan de welstandscriteria.
2.6 De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de welstandsadvisering naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder het niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de (algemene en gebiedsgerichte) welstandscriteria van de Welstandsnota Heemstede onder meer inhouden dat op zichtlijnlocaties een hoge architectonische kwaliteit wordt gevraagd, bij gebouwen de samenhang van de architectonische eenheid per complex behouden moet blijven, aan- en uitbouwen ondergeschikt aan de hoofdmassa en een zelfstandig herkenbaar deel moeten zijn, en dat het materiaalgebruik kwalitatief hoogwaardig en in samenhang met de omgeving dient te zijn. De welstandscommissie heeft het bouwplan c.q. het architectonisch ontwerp aan deze (en overige) criteria getoetst en daarover een gemotiveerd (positief) advies uitgebracht. In reactie op de visie van Mattie heeft de commissie tevens toegelicht - waarbij verweerder zich ter zitting heeft aangesloten - dat de ontwerper van een uitbreiding van een gebouw, bij het behoud van de samenhang met het bestaande gebouw, een keus zal moeten maken tussen een contrast met het (hoofd)gebouw dan wel een daaraan identiek vormgegeven uitvoering en de tussen die uitersten denkbare mogelijkheden van andere vormen, waarin de gewenste uitbreiding een zekere mate van verwantschap heeft met het bestaande gebouw, waarbij het in die zin "past".
2.7 De argumenten die in de rapportages van Mattie worden aangevoerd tegen de keus van de ontwerper zijn naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op diens - onbetwist deskundige - mening dat het ontwerp niet in die zin passend is of dat andere keuzes beter zouden passen als het gaat om bijvoorbeeld dakhelling en materiaal- en kleurkeuze. Deze mening kan evenwel niet afdoen aan het gegeven dat de welstandscommissie heeft geadviseerd overeenkomstig de daaraan te stellen eisen, zoals hierboven is aangegeven.
2.8 Gezien het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt had kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Deze grief treft derhalve geen doel.
2.9 Eisers hebben voorts aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening, omdat het niet voorziet in laad-, los- en parkeermogelijkheden. Zij stellen daartoe dat de uitbreiding van de school een toename van het leerlingenaantal betekent en dat met name de reeds bestaande parkeeroverlast daardoor wordt verergerd.
2.10 De rechtbank overweegt dat verweerder zich op goede gronden op het, in het besluit en het verweerschrift neergelegde, standpunt heeft kunnen stellen dat de toename van het aantal leerlingen - in feite in de vorm van één leerlingengroep uit de dependance met de bij de groep behorende leerkracht - niet tot een zodanige toename van verkeersdrukte en parkeermoeilijkheden zal leiden dat gesproken zal moeten worden van strijd met de Bouwverordening, voor zover deze al van toepassing is op de aangevoerde bezwaren, terwijl voor een toename van laden en lossen van goederen geen argumenten aanwezig zijn. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat, voor zover eisers hebben gesteld dat zij nu reeds parkeeroverlast ondervinden, deze omstandigheid buiten beschouwing dient te blijven bij de vraag of door toedoen van het bouwplan dient te worden voorzien in een (extra) parkeervoorziening.
Ook deze grief treft geen doel.
2.11 In beroep hebben eisers een nieuwe grond aangevoerd.
Zij hebben daartoe verwezen naar de brief van 17 juli 2006 van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, waarin is bericht dat ingevolge artikel 5 van de Monumentenwet 1988 de artikelen 11 tot en met 33 van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn op het gebouw van de Crayenester Basisschool, de zogenaamde voorbescherming. Dit betekent dat voor iedere wijziging aan het gebouw een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 moet worden gevraagd bij burgemeester en wethouders.
Naar aanleiding van deze brief hebben eisers gesteld dat, gelet op deze voorbescherming, het verlenen van bouwvergunning in strijd is met artikel 54 Woningwet, omdat ingevolge dat artikel een besluit omtrent een aanvraag om bouwvergunning in die situatie dient te worden aangehouden.
2.12 De rechtbank kan eisers in dat standpunt niet volgen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat artikel 54 Woningwet betrekking heeft op de aanvraag om een bouwvergunning en niet ziet op de situatie als de onderhavige, waarin de procedure is gevorderd in de fase van besluitvorming omtrent bezwaren tegen een reeds verleende (reguliere) bouwvergunning.
2.13 De rechtbank is voorts van oordeel dat de monumenten-voorbescherming ex artikel 5 juncto artikel 11, eerste lid, Monumentenwet 1988 betekent dat op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder e., Woningwet bouwvergunning moet worden geweigerd, indien voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat verweerder ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaar op de hoogte was van de brief van 17 juli 2006 en voorts aangegeven dat de voorbescherming in die zin zal worden gerespecteerd dat er niet zal worden gebouwd tot dat er is beslist omtrent de monumentvergunning.
De rechtbank stelt, naar aanleiding van hetgeen ter zitting namens verweerder is meegedeeld, vast dat (nog) geen vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 is verleend, terwijl deze wel vereist was. Voor het onderhavige geding heeft dit tot gevolg dat het bestreden besluit, waarin het bezwaar tegen de verleende bouwvergunning ongegrond is verklaard, niet in stand kan blijven.
2.14 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. Tevens is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling ter zake van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor inwilliging van het verzoek om vergoeding van de kosten van de door Mattie uitgebrachte rapporten, bestaat geen aanleiding nu deze rapporten niet hebben bijgedragen tot de uitspraak van de rechtbank.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 8 augustus 2006;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door de gemeente Heemstede aan eisers;
3.4 gelast dat de gemeente Heemstede het door eisers betaalde griffierecht van € 141,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, en op 30 januari 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.