RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 6604 en Awb 07 - 108
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk,
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,
verweerder,
derde partij,
[vergunninghouder],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. B.A. Wille, advocaat te Alphen aan den Rijn.
Bij besluit van 18 januari 2006, verzonden op 24 januari 2006, heeft verweerder [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) in kennis gesteld van het feit dat op 2 december 2005 van rechtswege een bouwvergunning tweede fase aan hem is verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], [kadastraal nummer]
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 februari 2006 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is aangevuld bij brief van 22 maart 2006.
Bij besluit van 7 juni 2006, verzonden op 22 juni 2006, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 augustus 2006 beroep ingesteld. Bij brief van 2 januari 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 18 januari 2007, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Pach en ing. M.J. Blok, beiden werkzaam bij de gemeente Zandvoort.
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft verweerder aan vergunninghouder een bouwvergunning eerste fase verleend voor de uitbreiding van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats]. Het tegen dit besluit door eiser, woonachtig op het naastgelegen perceel [adres], op 10 oktober 2005 ingediende bezwaarschrift is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld en het besluit van 23 oktober 2003 is derhalve rechtens onaantastbaar.
2.3 Vergunninghouder heeft op 21 oktober 2005 een aanvraag bouwvergunning tweede fase ingediend. Omdat verweerder niet binnen zes weken op deze aanvraag heeft beslist, is de bouwvergunning van rechtswege verleend op 2 december 2005.
2.4 Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat thans uitsluitend de vraag of het besluit op bezwaar waarbij verweerder de verleende bouwvergunning tweede fase heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
2.5 Ingevolge artikel 56a, derde lid, Woningwet (Ww) mag en moet een reguliere bouwvergunning tweede fase slechts worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder a of b, Ww van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid niet van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
Gelet op artikel 56a, derde lid, Ww, gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, onder a en b, van die wet, zijn slechts het Bouwbesluit en de niet stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening relevant voor de vraag of verweerder terecht een bouwvergunning tweede fase heeft verleend. Het betreft met andere woorden, kort gezegd, de constructieve / technische aspecten van het bouwwerk.
Indien het bouwplan waarvoor bouwvergunning eerste fase is verleend als gevolg van het besluit omtrent de aanvraag om bouwvergunning tweede fase zodanige wijziging behoeft dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders wederom een toetsing aan de weigeringsgronden van de eerste fase noodzakelijk is, delen zij dit ingevolge het achtste lid van artikel 56a Ww onverwijld mede aan de aanvrager van de bouwvergunning tweede fase. Zij stellen hem daarbij in de gelegenheid binnen vijf weken een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase in te dienen.
2.6 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het kader van de heroverweging van het primaire besluit in de bezwaarfase ten onrechte niet heeft getoetst aan de constructieve vereisten zoals die zijn opgenomen in de bouwverordening en het Bouwbesluit, althans dat dit uit het besluit niet valt op te maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt deze grief.
2.7 Verweerder heeft terecht gesteld dat aan de van rechtswege verleende bouwvergunning tweede fase geen toetsing aan de van toepassing zijnde weigeringsgronden van artikel 44 Ww vooraf heeft kunnen gaan en dat het besluit derhalve een motivering hieromtrent ontbeert. Het karakter van de bezwaarprocedure brengt echter mee dat verweerder in het kader van de volledige heroverweging, en gelet op het limitatieve en imperatieve stelsel van artikel 44 Ww, in bezwaar wel dient te toetsen of de verleende bouwvergunning tweede fase in strijd met de wet is verleend.
2.8 In de motivering van het bestreden besluit heeft verweerder evenwel niet vermeld dat verweerder deze toetsing heeft verricht. Integendeel, het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften duidt er eerder op dat uitsluitend is beoordeeld of sprake is van een situatie als bedoeld in het achtste lid van artikel 56a Ww. Bij het in gebreke blijven van verweerder om de technische gegevens te overleggen is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de vereiste toetsing heeft plaats gehad. Ook de ter zitting door de gemachtigden van verweerder gegeven toelichting heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat verweerder wel heeft beoordeeld of een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder a of b, Ww aanwezig is. In dit verband wijst de voorzieningenrechter er op dat het op de weg van verweerder ligt om zichtbaar te maken aan welke bepalingen van het Bouwbesluit en de bouwverordeningen hij het bouwplan heeft getoetst.
2.9 Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, had deze motivering in het bestreden besluit behoren te zijn vermeld. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het beroep gegrond en moet het besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in bedoelde toetsing, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.10 Gelet op het belang van partijen bij een finale beslechting van het onderhavige geschil, zal de voorzieningenrechter tevens een oordeel geven over eisers inhoudelijke grief dat de bouwvergunning tweede fase niet in stand kan blijven omdat deze niet is afgestemd op een onherroepelijke bouwvergunning eerste fase, maar op revisietekeningen die nimmer zijn vergund. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat na de verlening van de bouwvergunning eerste fase dusdanige ingrijpende wijzigingen in het bouwplan zijn aangebracht dat de revisietekeningen niet eenvoudigweg onder de bestaande onherroepelijke bouwvergunning eerste fase konden worden geschoven.
2.11 Niet in geschil tussen partijen is dat de thans verleende bouwvergunning tweede fase niet afwijkt van de onherroepelijk geworden bouwvergunning eerste fase en de later geproduceerde revisietekeningen.
2.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan eisers grief in deze procedure - die alleen ziet op de bouwvergunning tweede fase - uitsluitend aldus worden begrepen dat het achtste lid van artikel 56a Ww in dit geval met zich brengt dat de bouwvergunning eerste fase dient te worden gewijzigd, in die zin dat de later aangebrachte wijzigingen hierin moeten worden opgenomen. Volgens eiser zijn de wijzigingen immers nog geen onderdeel van de bouwvergunning eerste fase geworden en noopt de bouwvergunning tweede fase hier wel toe.
2.13 De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet en heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
2.14 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een aanpassing van het oorspronkelijke bouwplan onder omstandigheden ertoe leiden dat sprake is van een nieuwe bouwaanvraag. Dit zal het geval zijn indien de wijzigingen van de oorspronkelijke aanvraag zodanig ingrijpend zijn dat redelijkerwijze niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken. Daarvan is hier geen sprake.
2.15 Zoals ter zitting is komen vast te staan betreffen de wijzigingen in het bouwplan in het onderhavige geval de dakconstructie en het dakoverstek. De wijzigingen zijn beoordeeld door de toetser Bouw- en Woningtoezicht die hiertegen geen bezwaren zag. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nader toegelicht dat de wijziging van het dakoverstek zag op de achtergevel en geen gevolgen had voor de constructie. Voorts heeft verweerder toegelicht dat de kapconstructie in hoofdzaak gelijk blijft en dat de gewijzigde indeling van de verdieping niet dragende scheidingswanden betreft. Mede gelet op het positief welstandsadvies is voor de voorzieningenrechter genoegzaam komen vast te staan dat het bouwplan in stedenbouwkundig opzicht geen wezenlijke veranderingen heeft ondergaan en de wijzigingen terecht als zijnde van ondergeschikte aard zijn aangemerkt. Hiervoor is geen nieuwe bouwaanvraag vereist.
2.16 Gelet op bovenstaande behoren de revisietekeningen bij de onherroepelijke bouwvergunning eerste fase van 23 oktober 2003 en maken hiervan onderdeel uit. De bouwvergunning tweede fase heeft derhalve geen gevolgen voor de bouwvergunning eerste fase, als bedoeld in artikel 56a, achtste lid, Ww.
2.17 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat het primaire besluit wordt geschorst. Gelet op de belangen van vergunninghouder en de omstandigheid dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de constructieve toetsing in feite al is verricht, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de termijn waarbinnen verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen op vier weken vast te stellen.
2.18 Voorts zijn termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor deze kosten wordt met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 966,00 toegekend ( 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij het gewicht van de zaak als gemiddeld is aangemerkt).
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 7 juni 2006, verzonden op 22 juni 2006;
3.3 schorst het primaire besluit, verzonden op 24 januari 2006;
3.4 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van €966,- te betalen door de gemeente Zandvoort aan eiser;
3.6 bepaalt dat de gemeente Zandvoort het door eiser betaalde griffierecht van € 282,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 25 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.