ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7533

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-5967
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanleg van passanten- en kanosteiger bij molen De Eenhoorn in Haarlem; belangenafweging tussen waterrecreatie en veiligheid van roeiers

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 januari 2007 uitspraak gedaan over de aanleg van een passanten- en kanosteiger bij molen De Eenhoorn in Haarlem. De Koninklijke Roei- en Zeilvereniging Het Spaarne, eiseres in deze procedure, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder, die vrijstelling en bouwvergunning verleenden voor de steigers. Eiseres betoogde dat de steigers de veiligheid van haar leden in gevaar zouden brengen, omdat er onvoldoende manoeuvreerruimte zou zijn voor de roeiboten. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres tegen de belangen van de gemeente Haarlem bij de uitvoering van haar waterrecreatiebeleid afgewogen.

De rechtbank overwoog dat de passantensteiger 20 meter lang en 2,25 meter breed is, terwijl de kanosteiger 32 meter lang en 1,5 meter breed is. De steigers zijn gepland in het Zuider Buiten Spaarne, nabij de molen, en zijn bedoeld om de waterrecreatie in de regio te bevorderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan, maar dat verweerder op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de gemeente bij de aanleg van de steigers zwaarder wegen dan de bezwaren van eiseres.

De rechtbank heeft ook de adviezen van de Havendienst in overweging genomen, die concludeerden dat de nieuwe situatie geen onaanvaardbare risico's voor de veiligheid van het vaarverkeer met zich meebrengt. Eiseres had alternatieve locaties voorgesteld, maar de rechtbank vond de motivering van verweerder om deze alternatieven niet te volgen voldoende. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, waarbij zij oordeelde dat verweerder in redelijkheid de belangen van de gemeente Haarlem zwaarder had kunnen laten wegen dan die van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 5967
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2007
in de zaak van:
Koninklijke Roei- en Zeilvereniging Het Spaarne,
gevestigd te Heemstede,
eiseres,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
derde partij:
Gemeente Haarlem, afdeling Stedelijk Beheer.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 29 november 2005 en van 8 december 2005 heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een passantensteiger respectievelijk een kanosteiger in het Zuider Buiten Spaarne aan het Jaagpad te Haarlem.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brieven van 9 januari 2006 en van 12 januari 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 mei 2006, verzonden 8 juni 2006, heeft verweerder het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de betreffende Kamer uit de commissie beroep- en bezwaarschriften.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 juli 2006 beroep ingesteld.
Het door eiseres ingediende verzoek om voorlopige voorziening is bij uitspraak van 18 september 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank toegewezen, in die zin dat het besluit van 31 mei 2006 is geschorst tot 6 weken na verzending van de uitspraak op het daartegen door verzoekster (eiseres in casu) ingestelde beroep.
Bij brief van 19 oktober 2006 heeft verweerder aanvullende stukken toegezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 19 december 2006, alwaar eiseres is verschenen bij haar voorzitster C.P.M. Schilte, vergezeld van de bestuursleden R. Heskes en F. Giskes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Hartmans, vergezeld van mevrouw Cameron, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 De litigieuze bouwplannen betreffen een passantensteiger en een (lagere) kanosteiger.
De passantensteiger is 20 meter lang en 2.25 meter breed. Hij ligt met de lengte op een afstand van zeven meter parallel aan de oever, ter hoogte van molen "De Eenhoorn", ten zuiden van de Balkenbrug over het Balkengat.
De kanosteiger is 32 meter lang en 1.5 meter breed. Ook deze ligt met de lengte parallel aan de oever, op een afstand van negen meter, en met de oever verbonden door een steiger van 1.5 meter breed, ten noorden van de Balkenbrug.
2.2 Ter plaatse vigeert het bestemmingsplan "Zuid-Schalkwijkerweg" uit 1974/1975.
Op de desbetreffende gronden rusten de bestemmingen Landschapspark en Water. De bouw van steigers is alleen toegestaan ten behoeve van een jachthaven of jachtwerf. Niet in geding is dat de bouwplannen in strijd zijn met genoemd bestemmingsplan. Verweerder heeft vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, WRO verleend. Een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten van Noord-Holland is in het onderhavige geval niet vereist, omdat steigers niet vallen onder de speerpunten van het vrijstellingenbeleid.
2.3 Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing voor de verleende vrijstellingen heeft verweerder aangegeven dat met de aanleg van de steigers uitvoering is gegeven aan de Waterrecreatienota Haarlem en de Nota "Regionale Kano- en schaatsroutes".
De steigers maken onderdeel uit van een totaalplan van 11 steigers op diverse locaties in de stad. De steigers passen naar de mening van verweerder in het oeverbeeld van het Spaarne en de aanleg is conform het strategisch beleid voor recreatief gebruik van de oevers. De onderhavige locatie is voornamelijk gekozen in verband met de houtzaagmolen "De Eenhoorn", die reeds sinds 1770 aan de insteekhaven "het Balkengat" staat en die sinds 1984 door vrijwilligers van de "Stichting Molens Zuid-Kennemerland" in bedrijf wordt gehouden. Het aanlegpunt bevordert het bezoek aan de molen. De aanleg van de steigers past voorts in het voor dit gebied in ontwikkeling zijnde nieuwe bestemmingsplan.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het bovenstaande voldoende ruimtelijke onderbouwing gegeven aan de verleende vrijstelling.
2.5 Met betrekking tot de in het kader van artikel 19 WRO vereiste afweging van belangen overweegt de rechtbank het volgende.
2.6 Eiseres heeft haar verenigingsgebouw en de aanlegplaats (het vlot) recht aan de overkant van de geplande steigers. Haar bezwaren betreffen met name de veiligheid van haar leden. Zij heeft aangevoerd dat er voor de roeiers te weinig manoeuvreerruimte ter plekke overblijft. Het gaat niet alleen om beginnende roeiers, het is ook de plek waar de (ervaren) roeiers wegvaren en weer aankomen. Een boot voor 8 roeiers is 20 meter lang en 12 meter breed en er moet vanaf de overkant schuin naar het vlot worden gevaren om daar goed te kunnen aanleggen. Zij vreest met name ongelukken indien de overige pleziervaart ineens van koers zal gaan veranderen om aan een van de steigers bij de Eenhoorn aan te leggen. De bocht in het Spaarne maakt het een en ander extra gevaarlijk. Verweerder heeft geen onafhankelijk onderzoek naar de veiligheid van de roeiers gedaan. De door verweerder weergegeven mening van de Havendienst - in haar advies van op 3 februari 2006 - omtrent de veiligheid voor het algemene vaarverkeer is absoluut onvoldoende, aldus eiseres.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op haar voorstellen voor alternatieve locaties voor de steigers, waarbij zij overigens tevens rekening heeft gehouden met de gewenste toegankelijkheid van molen De Eenhoorn. Zo is evenmin gereageerd, naar eiseres meent ten onrechte, op het voorstel om de kanosteiger van 30 meter naar 10 meter te verkleinen, een lengte die naar de mening van de Kanovereniging ruim voldoende is.
2.7 De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 18 september 2006 overwogen dat de besluitvorming van verweerder gebreken vertoonde ten aanzien van de motivering omtrent de veiligheid voor de roeiers en ten aanzien van mogelijke alternatieve locaties voor de steigers.
2.8 Naar aanleiding van hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen, heeft verweerder zich nader laten adviseren door de Havendienst. Op basis van de maatvoering van schepen - waaronder een binnenschip, een wedstrijdacht-roeiboot en een (groot) pleziervaartuig - en de manoeuvreerruimte op het Spaarne ter plekke in de situatie dat de aanlegsteigers zijn geplaatst, heeft de Havendienst op 17 oktober 2006 het volgende geadviseerd:
"De nieuwe situatie bij Molen de Eenhoorn kan door aan- en afmeermanoeuvres van pleziervaartuigen een extra belasting geven voor het vaarwegverkeer ter plaatse. De vaarweg ter plaatse is echter breed genoeg om een eventuele extra belasting aan te kunnen. Ook is het zicht naar het noorden en het zuiden ter plaatse goed.
Het gebruik van het vaarwater door de roeivereniging en andere vaarweggebruikers is en blijft aan dezelfde regels gebonden, voor een ieder die zich op openbaar vaarwater begeeft geldt dat hij of zij zich aan de reglementen, zo ook de voorrangsregels, moet houden. De genoemde bijzondere verrichtingen van de roeivereniging evenals de onervarenheid van beginnende roeiers kunnen hierop geen uitzondering vormen.
In de optiek van de Havendienst en de belangenvereniging voor de binnenvaart de Schuttevaer (in oktober 2006 is een bestuurslid opnieuw geconsulteerd), zijn de vaarbewegingen ter hoogte van de roeivereniging niet van die aard en intensiteit dat de plaatsing van een steiger bij Molen de Eenhoorn belemmerend zou werken voor de scheepvaart of dat de veiligheid in het geding zou komen."
2.9 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet had mogen afgaan op dit advies van de Havendienst. Anders dan eiseres ter zitting heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding te menen dat de Havendienst onvoldoende onafhankelijk van verweerder zou zijn om tot een afgewogen advies te komen. Voorts maakt de rechtbank uit de in het advies van 17 oktober 2006 omschreven hypothetische situatie van vaarbewegingen van diverse vaartuigen en uit de overige bewoordingen van het advies op dat de Havendienst, naar verweerder ter zitting heeft bevestigd, voor haar advisering de specifieke bezwaren - inclusief "Het Spaarne pleidooi" - ter beschikking stonden en dat het advies derhalve specifiek met het oog op de zorgen van eiseres omtrent de veiligheid van de roeiers is gegeven. Daaraan doet niet af dat, naar eiseres ter zitting heeft opgemerkt, daarnaar niet met zoveel woorden wordt verwezen.
2.10 Omtrent de door eiseres aangegeven alternatieve locaties heeft verweerder - naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter - een nadere motivering gegeven waarom deze alternatieven niet geschikt zijn. Zo heeft verweerder gesteld dat de Buitenrustbrug is gereserveerd voor wachtplaatsen en charters en dat een concentratie bij de sportvelden niet past in het beleid om aanlegplaatsen te spreiden en te koppelen aan toeristische attracties. De passantensteiger bij de Eenhoorn is juist bedoeld om aan te leggen bij molen De Eenhoorn. Naast de rondvaartboot (die ook al in de oude situatie afmeert) kan in de nieuwe situatie ook een enkele boot afmeren. Voorts heeft verweerder aangegeven dat er al 2 combi-steigers gerealiseerd worden bij de Belgiëlaan en 300 meter ten noorden hiervan. Ook deze steigers zijn zodanig gelokaliseerd dat ze in de nabijheid van de nog te realiseren uitspanning komen. Op termijn gaat ook het fiets-voetveer waarschijnlijk naar de Belgiëlaan. Dit wordt dus een aantrekkelijke plek om af te meren. De 2 combi-steigers zijn voldoende op deze locatie. Door nog meer steigers ten noorden hiervan aan te leggen, schiet het doel van spreiding en nabij een aantrekkelijke locatie voorbij.
Deze motivering acht de rechtbank voldoende om de alternatieve locaties van eiseres te weerleggen.
2.11 De aangegeven lengte van de beoogde kanosteiger heeft verweerder gemotiveerd met de opmerking dat deze steiger niet alleen voor het aanleggen van kano's is bedoeld, maar ook voor het gebruik ervan door sloepen en - bij vorst - door schaatsers. De opmerking van eiseres dat de kanovereniging een steigerlengte van 10 meter voldoende acht gaat derhalve voorbij aan het gegeven dat de steiger ook door andere (water)sportliefhebbers gebruikt zal worden.
2.12 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder in redelijkheid niet de belangen van de gemeente Haarlem bij uitvoering van haar waterrecreatiebeleid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de door eiseres naar voren gebrachte belangen.
2.13 Gezien het bovenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, en op 9 januari 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.