ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7523

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-11585
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor wijziging waterpeil en belangenafweging in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 25 januari 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een ontheffing voor het wijzigen van waterpeilen. De verzoeker, een agrariër, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat ontheffing verleende voor het uitvoeren van inrichtingswerkzaamheden in het kader van de ruilverkaveling De Gouw. De verzoeker stelde dat de vaststelling van het waterpeil niet correct was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn belangen.

De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor de stelling van de verzoeker dat er een formeel peilbesluit genomen had moeten worden. De ontheffing werd gezien als een tijdelijke oplossing voor een praktisch probleem, waarbij de belangen van de verzoeker tegen de waterhuishoudkundige belangen werden afgewogen.

De rechter oordeelde dat de motivering van de verweerder voor de wijziging van het waterpeil niet onredelijk was en dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt waarom een lager peil dan -2.50 meter noodzakelijk was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en de verzoeker geen argumenten had aangedragen die de gevraagde wijziging onderbouwden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 11585
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2007
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,
verweerder,
derde partij:
de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2006, nr 06.22494, heeft verweerder, op de aanvraag van de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw, ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 15, onder a, b en h van de Keur van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 (hierna: de Keur) voor het uitvoeren van inrichtingswerkzaamheden - waaronder het dempen, graven en verbreden van sloten, het plaatsen van pompen en het wijzigen van waterpeilen - in de gemeenten Wognum, Opmeer, Wester-Koggenland en Noorder-Koggenland, met uitzondering van het gebied dat wordt begrensd door A.C. de Graafweg, 't Zwet/Molensloot, Grote Zomerdijk, Kerkweg, Verlengde Kerkweg en Nieuweweg, overeenkomstig de bij het besluit behorende genummerde tekeningen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 15 november 2006, aangevuld bij brief van 18 november 2006, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 18 november 2006 heeft hij tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 21 december 2006 heeft verweerder een reactie op het bezwaarschrift toegezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 januari 2007, alwaar voor eiser is verschenen zijn broer, [X]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Bregman en J. Zijp, beiden werkzaam bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Voor de derde partij is verschenen B.J.A. Hakvoort, voorzitter van de Landinrichtingscommissie.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaken met de zaaknummers AWB 06-11591 en AWB 06-12045.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw heeft de onderhavige ontheffing aangevraagd met het oog op het verbeteren van de verkaveling, de waterbeheersing en de ontsluiting van de percelen, toebehorend aan particulieren, bedrijven en instanties in het gebied.
De werkzaamheden zijn een nadere uitwerking van het door de provincie Noord-Holland krachtens de Landinrichtingswet vastgestelde Landinrichtingsplan van het gebied.
2.3 In het plan worden onder meer richtlijnen gegeven voor de waterbeheersing. Dienaangaande wordt op p. 38 onder meer het volgende gesteld:
"Ten behoeve van het ontworpen plan ter verbetering van de waterbeheersing zijn uitgaande van de normaalwaterlijn voor de verschillende delen van het gebied de meest gewenste polderpeilen bepaald. Hierbij is per gebied uitgegaan van een gemiddeld slootwaterpeil van 1.10 m of 1.30 m beneden het maaiveld (de drooglegging) voor grasland respectievelijk tuinbouwgronden. De mate waarin de polderpeilen hiertoe verlaagd worden is voor iedere bemalingseenheid verschillend en varieert van 0-60 cm, afhankelijk van de huidige en gewenste drooglegging. Binnen de bemalingseenheden zal in verband met aanzienlijke hoogteverschillen meer dan een polderpeil kunnen worden ingesteld door middel van het plaatsen van stuwen.
Wijziging in de polderpeilen kan plaatsvinden na een door het College van Gedeputeerde Staten goedgekeurd peilbesluit van het waterschap Westfriesland. Ten behoeve van de waterafvoer en de wateraanvoer zullen waterlopen worden verruimd en nieuwe waterlopen worden gegraven. Nieuwe kunstwerken zullen worden aangelegd."
2.4 Artikel 15 van de Keur luidt, voor zover hier van belang:
Het is verboden in, op onder of boven waterstaatswerken:
a. werkzaamheden te verrichten
b. werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben,
h. waarvoor geen peilbesluit is vastgesteld de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan door het hoogheemraadschap ter plaatse gewoonlijk wordt gehouden.
In de Toelichting op de Keur wordt onder meer vermeld:
"Het verbod artikel 15, onderdeel h, vormt een aanvulling op hetgeen geregeld is in de Verordening waterhuishouding en waterkeringen Noord-Holland. Deze verordening bevat een verbod om peilwijziging te brengen in wateren waarvoor een peilbesluit geldt. Voor een aantal gebieden binnen het hoogheemraadschap is echter nog geen peilbesluit vastgesteld. Dit maakt het gewenst in de keur een aanvullende verbodsbepaling op te nemen."
2.5 Ingevolge artikel 29 van de Keur kan verweerder van de gebods- en verbodsbepalingen in de artikelen 5 tot en met 20 ontheffing verlenen.
2.6 Bij het besluit van 16 oktober 2006 heeft verweerder onder meer ontheffing verleend voor het wijzigen van de waterpeilen in het blok Sijbekarspel-Wadway, gemeente Wognum. Niet in geschil is dat voor het litigieuze gebied geen peilbesluit geldt en dat derhalve de verbodsbepaling van artikel 15 aanhef en onder h. van toepassing is.
2.7 Verzoekers bezwaar richt zich vooral op dit onderdeel van het besluit, en wel in het bijzonder de vaststelling van het peil tussen de Veersloot/Molensloot te Spanbroek/Zomerdijk (polder Oosterveer-laag), die verweerder op -2.50 meter heeft gesteld, evenals het peil van de nog te graven laag watersloot langs de Veersloot/Molensloot. Zijn bezwaar richt zich tevens tegen het dempen, graven en verbreden van sloten, het maken en verwijderen van dammen, bruggen, stuwen en inlaten, die de waterbeheersing op het peil van -2.50 meter mogelijk moeten maken. Verzoeker heeft aangevoerd dat voor een juiste afwatering van zijn agrarische cultuurgronden langs deze nog te graven laag watersloot een peil van -2.70 meter moet worden vastgesteld.
Hij heeft voorts aangevoerd dat het waterpeil niet volgens deze ontheffing had mogen worden vastgesteld, maar dat verweerder een peilbesluit op grond van de Wet op Waterhuishouding had moeten nemen. Deze procedure is met meer waarborgen omgeven. Ook heeft hij aangevoerd dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat met zijn belangen onvoldoende rekening is gehouden. Zo heeft verzoeker een ontheffing voor onderbemaling en dat bestaande recht kan niet zomaar worden ingetrokken.
2.8 Allereerst overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de gevolgde procedure dat er - naar haar voorlopig oordeel - geen grond bestaat voor de stelling van verzoeker dat verweerder had moeten overgaan tot het nemen van een formeel peilbesluit en de daarbij behorende procedure had moeten volgen.
Artikel 16 van de Wet op de Waterhuishouding verplicht verweerder weliswaar tot het nemen van een peilbesluit. Verweerder heeft deze verplichting - naar blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting - ook erkend. Het bestaan van deze verplichting laat evenwel naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onverlet dat er tevens een bevoegdheid van verweerder op grond van de Keur kan bestaan om in speciale gevallen - namelijk daar waar nog geen peilbesluit geldt - ontheffing te verlenen ten behoeve van een wijziging van een ter plaatse gewoonlijk aangehouden peilhoogte. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat geen regel van geschreven of ongeschreven recht daar aan in de weg. Daarbij is van belang dat verweerder heeft toegelicht dat de ontheffing moet worden gezien als een tijdelijke oplossing voor een praktisch probleem en dat, na voltooiing van (de uitvoering van) het gehele plan voor het totale gebied, ter vaststelling van de desbetreffende peilen, nog peilbesluiten krachten de Wet op de Waterhuishouding worden genomen.
Wat betreft de waarborgen overweegt de voorzieningenrechter dat ingeval van het nemen van een peilbesluit weliswaar goedkeuring van gedeputeerde staten van Noord-Holland is vereist, maar dat de basis voor het onderhavige ontheffingsbesluit is gelegen in het Plan, dat ook zodanige goedkeuring heeft verkregen, terwijl bovendien bij deze procedure tevens de waarborgen van het horen van belanghebbenden en van bezwaar en beroep bestaan. Bovendien dienen de nog te nemen peilbesluiten te worden onderworpen aan de normale goedkeuringsprocedure door gedeputeerde staten en staan hiertegen rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open.
De desbetreffende grieven treffen dan ook geen doel.
2.9 De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat een besluit tot het verlenen van ontheffing een bevoegdheid van verweerder betreft, hetgeen betekent dat de rechter het besluit terughoudend dient te toetsen in die zin dat hem ter beoordeling staat de vraag of verweerder bij afweging van de bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het betreffende besluit.
2.10 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het (primaire) besluit tot ontheffing geen uitdrukkelijk blijk heeft gegeven van een belangenafweging. Verweerder heeft blijkens het (primaire) besluit bij de belangenafweging primair gekeken naar de waterhuishoudkundige, waterkeringtechnische en/of wegentechnische belangen. De afweging van deze belangen tegen het belang van verzoeker is daarin niet duidelijk neergelegd. Ter zitting heeft verweerder ten aanzien van het toetsingskader volstaan met een enkele verwijzing naar het Waterbeheersplan en het Handboek ontheffingen. Verweerder zal in de te nemen beslissing op het bezwaar uitgebreider dienen aan te geven en te motiveren welke uitgangspunten zijn gehanteerd. Ook zal verweerder moeten ingaan op de gevolgen voor het perceel van verzoeker en op hetgeen verzoeker heeft aangevoerd met betrekking tot de onderbemaling, die hem tot nu toe voor zijn perceel is toegestaan.
2.11 De voorzieningenrechter acht deze gebreken evenwel niet van dien aard, dat dit zou moeten leiden tot een toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Daartoe is het volgende van belang.
2.12 Verweerder heeft inmiddels de wijziging van het peil in de bezwaarfase aldus gemotiveerd:
"De uitgangspunten en de motivering voor de waterpeilen in het ruilverkavelinggebied komen voort uit het Landinrichtingsplan. Hierin is vastgelegd dat voor grasland een drooglegging van 1.10 meter en voor bouwland 1.30 meter wordt nagestreefd. De peilen worden hierop zoveel mogelijk afgestemd. Door de variatie in de hoogteligging van gronden binnen de waterhuishoudkundige eenheden is het niet mogelijk alle percelen exact de drooglegging te bieden die in het Landinrichtingsplan is vastgelegd. De peilen worden zodanig vastgesteld dat een zo groot mogelijk deel van de waterhuishoudkundige eenheid een acceptabele drooglegging heeft.
De percelen van bezwaarde liggen in het laagst gelegen gedeelte van het peilvak. De drooglegging bij een peil van NAP -2.50 meter is ongeveer 0.70 tot 0.90 meter. Het huidige peil is NAP -1.83 meter in de zomer en NAP -2.20 in de winter. Er is dus sprake van een peilverlaging. De drooglegging bij het nieuwe peil is voor het huidig grondgebruik, grasland, niet optimaal maar wel acceptabel, zeker gezien het feit dat het overgrote deel van de waterhuishoudkundige eenheid bij een peil van NAP -2.50 meter voldoet aan de droogleggingsnorm."
Voorts heeft verweerder in bezwaar en ter zitting aangegeven dat, voor zover de ontheffing voor onderbemaling zal worden ingetrokken, daarover nog een apart besluit zal worden genomen. Tevens heeft verweerder aangegeven dat met verzoekers huidige ontheffing onderbemaling mogelijk is tot het niveau van NAP -2.20 en dat een peilverlaging naar NAP -2.50 (waarin het bestreden ontheffingsbesluit voorziet) derhalve een verbetering van de drooglegging van verzoekers perceel betekent. Verweerder ziet geen aanleiding voor een nog verdere drooglegging naar NAP -2.70 zoals door verzoeker gewenst, te meer daar de overige agrariërs in het gebied hebben ingestemd met de peilwijziging naar NAP -2.50. Deze motivering komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk of onredelijk voor.
2.13 Daar tegenover staat dat verzoeker geen argumenten naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van het door hem gewenste peilniveau. Verzoekers perceel is kennelijk in gebruik als grasland. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom daarvoor een peil van NAP -2.70 zou moeten gelden. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de mogelijkheid bestaat een tijdelijke ontheffing te verlenen, bijvoorbeeld in geval verzoeker, zoals ter zitting is geopperd, het land voor de bollenteelt zou willen verhuren. Voorts heeft verzoeker geen daadwerkelijk spoedeisend belang aangevoerd op grond waarvan hij de beslissing op bezwaar niet zou kunnen afwachten en van zodanig belang is de voorzieningenrechter ook niet gebleken. Voor het als grasland gebruikte perceel van verzoeker is - gedurende de bezwaarfase - niet zodanig nadeel van het ontheffingsbesluit te verwachten dat deswege het besluit geschorst zou moeten worden.
2.14 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.15 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, en op 25 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.