ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7090

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-12276
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake WWB-uitkering en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 9 januari 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar WWB-uitkering, die was ingegaan op 1 april 2006, omdat zij verzuimd had inlichtingen te verstrekken over onroerende zaken in Turkije en een bankrekening. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster ten tijde van het bestreden besluit niet redelijkerwijs kon beschikken over de vermogensbestanddelen in Turkije, gezien de problematische echt- en boedelscheiding. Dit betekende dat verweerder zich niet kon beroepen op het ontbreken van gegevens over de onroerende zaken in Turkije om het recht op bijstand te ontzeggen.

Echter, de voorzieningenrechter stelde vast dat verzoekster wel degelijk in staat was om informatie te verschaffen over de bankrekening, maar dit had nagelaten. De voorzieningenrechter benadrukte dat kennisneming van het verloop van deze bankrekening essentieel was voor het vaststellen van het recht op bijstand. Aangezien verzoekster geen inzicht had gegeven in de bankafschriften, kon verweerder zich op goede gronden op het standpunt stellen dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat er mogelijkheden zijn dat het recht op bijstand alsnog kan worden vastgesteld aan de hand van nadere informatie die in de beroepsprocedure kan worden verkregen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 12276 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 januari 2007
in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.L Scheltens, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2006, verzonden op 31 mei 2006, heeft verweerder de uitkering van verzoekster ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 april 2006 ingetrokken, omdat zij heeft verzuimd inlichtingen te verstrekken.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 4 juli 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 oktober 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 november 2006 beroep ingesteld. Bij brief van 15 december 2006 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 5 januari 2007, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.L. Scheltens, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. Ph. H. Arnold, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Bij de beoordeling gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten. Verzoekster was aanvankelijk gehuwd met [naam echtgenoot]. Nadat zij door haar echtgenoot uit de echtelijke woning aan de [adres] te [plaatsnaam] was gezet, heeft verweerder haar per 19 oktober 2005 een WWB-uitkering toegekend in aanvulling op haar WAO-uitkering. Bij beschikking van 5 januari 2006 heeft de enkelvoudige kamer voor familiezaken in deze rechtbank bepaald dat verzoekster bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning. Voorts zijn de twee minderjarige kinderen van verzoekster aan haar toevertrouwd.
2.3 Uit het dossier blijkt voorts het volgende. Begin 2006 heeft verweerder een melding ontvangen dat verzoekster opnieuw zou samenwonen met haar (ex-)echtgenoot. Op 10 april 2006 hebben medewerkers van verweerder bij verzoekster een huisbezoek afgelegd. Verweerder heeft vervolgens de uitbetaling van de uitkering van verzoekster op 12 april 2006 stopgezet. Ook heeft verweerder verzoekster verzocht informatie te verschaffen over een en/of-rekening met nr. [rekeningnummer], de verkoop van de echtelijke woning en onroerende zaken in Turkije. Tevens heeft verweerder verzocht om overlegging van de beschikking van 5 januari 2006. Op 21 april 2006 heeft verweerder met verzoekster een nader gesprek gevoerd. Bij brief van 22 mei 2006 heeft verweerder verzoekster een termijn van een week gegund om door middel van een rechtmatigheidsformulier over de maand april 2006 nadere informatie te verstrekken. Na ommekomst van deze termijn heeft verweerder bij besluit van 30 mei 2006 het recht van verzoekster per 1 april 2006 ingetrokken, omdat verzoekster geen inlichtingen heeft verschaft. In bezwaar heeft verweerder dit besluit, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd. Verzoekster heeft op 10 augustus 2006 een nieuwe aanvraag om een WWB-uitkering ingediend.
2.4 Ter zitting is nog gebleken dat verweerder de aanvraag van 10 augustus 2006 eind oktober 2006 buiten behandeling heeft gesteld, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet is nagekomen. Voorts is van de zijde van verzoekster meegedeeld dat haar WAO-uitkering per 15 september 2006 is ingetrokken, dat de echtscheiding inmiddels is uitgesproken en op 24 november 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en ten slotte dat de boedelscheiding nog niet is afgerond.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voor het vaststellen van het recht op bijstand van essentieel belang was kennis te nemen van de bankafschriften van de bankrekening [rekeningnummer]. Bij het huisbezoek is een recent bankafschrift van deze rekening aangetroffen. De rekening staat tevens op naam van verzoekster zodat zij kan beschikken over gegevens die deze bankrekening betreffen. Zij is echter in gebreke gebleven daarover informatie te verstrekken. Ook heeft verzoekster geen informatie verschaft over de onroerende zaken in Turkije. Om die redenen heeft verweerder het recht op bijstand ingetrokken, omdat niet meer kon worden vastgesteld of verzoekster verkeert in omstandigheden als bedoeld in artikel 11 WWB. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het bestreden besluit is gebaseerd op de artikelen 11 en 17 WWB.
2.6 Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening. Verzoekster stelt dat zij verweerder alle mogelijke medewerking heeft gegeven. Tijdens de echtscheidingsprocedure was het echter voor verzoekster niet mogelijk meer duidelijkheid te verschaffen over haar vermogensrechtelijke positie. Zij stelt dat zij niet kan beschikken over stukken die betrekking hebben op de onroerende zaken in Turkije. Haar ex-echtgenoot regelt de eventuele verkoop hiervan. Bovendien is het niet duidelijk of verzoekster hiervan mede-eigenaar is. Verweerder had de ex-echtgenoot moeten vragen om informatie hierover. Ook is er onduidelijkheid over de verkoop van de echtelijke woning. Deze zal met verlies worden verkocht.
2.7 Nu verzoekster ter zitting heeft aangegeven dat haar WAO-uitkering is ingetrokken, neemt de voorzieningenrechter aan dat sprake is van een spoedeisend belang bij haar verzoek om voorlopige voorziening.
2.8 Ten aanzien van het niet verschaffen van inlichtingen omtrent het onroerend goed in Turkije overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Tot de middelen worden alleen die vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend, waarover verzoekster beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Verweerder was van aanvang af bekend met het feit dat verzoekster in een echtscheiding was verwikkeld. Voorts is onbetwist, dat in het geval van verzoekster sprake is van een problematische echt- en boedelscheiding. Inherent aan deze situatie is, dat zolang de boedelscheiding nog niet is afgewikkeld, sprake blijft van enige onduidelijkheid over de financiële situatie van verzoekster. Dit betekent dat de aanspraken die verzoekster ten tijde van het bestreden besluit had op vermogensbestanddelen in de vorm van de tot de onverdeelde boedel behorende goederen op zich niet aan bijstandsverlening in de weg staan, zolang zij daarover nog niet redelijkerwijs kan beschikken. Gelet op het feit dat de echtscheiding en boedelscheiding ten tijde van het bestreden besluit nog niet waren afgerond en voorts sprake is van een problematische echtscheiding en verdeling, is het aannemelijk dat verzoekster over eventuele vermogensbestanddelen redelijkerwijs (nog) niet kan beschikken. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich niet op het standpunt kan stellen dat het recht niet kan worden vastgesteld omdat verzoekster geen gegevens heeft verstrekt over de onroerende zaken in Turkije.
2.9 Het vorenstaande leidt evenwel niet tot toewijzing van het verzoek. Verweerder heeft immers zijn besluit mede en met name gebaseerd op de weigering van verzoekster om inzicht te verschaffen in het verloop van de bankrekening met nr. [rekeningnummer]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is kennisneming van het verloop van voormelde bankrekening van belang om verzoeksters recht op bijstand te kunnen vaststellen. Door verzoekster wordt dit ook niet ontkend. Bovendien was het verzoekster geruime tijd bekend dat zij hiertoe gehouden was. Dit blijkt immers uit de herstelbrief van 12 april 2006 en het feit dat verweerder verzoekster tijdens de hoorzitting op 5 oktober 2006 heeft gewezen op het belang van het overleggen van de bankafschriften. Niet valt in te zien waarom verzoekster niet de beschikking zou kunnen krijgen over (kopieën van) bankafschriften van voormelde rekening, nu er sprake is van een en/of-rekening. Het eventueel niet meewerken van haar ex-echtgenoot kan hieraan niet in de weg staan. Zolang verzoekster geen inzicht in deze bankrekening verschaft, kan verweerder zich op goede gronden op het standpunt stellen dat het recht niet kan worden vastgesteld.
2.10 Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.9 bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.11 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 8:86, eerste lid Awb, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Krachtens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient verweerder immers, indien ondanks schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand in de loop van de beroepsprocedure alsnog kan worden vastgesteld aan de hand van de nader verkregen informatie, daartoe over te gaan en er is dan geen plaats meer voor het oordeel dat het recht moet worden ingetrokken op de grond, dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie bijvoorbeeld CRvB 07-03-06, LJN AV 4017).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, en op 9 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.