ECLI:NL:RBHAA:2006:BC6621

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4500
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking inzake waarde woning en waardeverlagend effect van het ontbreken van een berging

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning aan de a-straat 1 te Z, beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Gemeente Haarlem. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning per 1 januari 2003 vastgesteld op € 318.000. Eiser betwistte deze waarde en voerde aan dat de woning geen losstaande berging had, wat volgens hem een waardeverlagend effect van € 5.000 met zich meebracht. De rechtbank heeft op 10 maart 2006 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek ter zitting plaatsvond op 18 januari 2006. Eiser werd vertegenwoordigd door drs. A, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door B.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning is bepaald aan de hand van vergelijkingen met andere woningen in de omgeving. Eiser heeft de woning in 2003 gekocht voor € 335.000, en de rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder tegen elkaar afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de door eiser voorgestelde waarde van € 313.000 binnen de marge van artikel 26a van de Wet WOZ valt, maar dat dit niet betekent dat de oorspronkelijk vastgestelde waarde van € 318.000 onjuist is. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat de vastgestelde waarde niet meer dan 4% afwijkt van de waarde die volgens de Wet WOZ vastgesteld had moeten worden.

De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. L.H.W. Verdegaal. Eiser en verweerder zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep of cassatie te gaan tegen deze uitspraak, met inachtneming van de vereisten voor het indienen van een beroepschrift.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/4500
Uitspraakdatum: 10 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X,
wonende te Z, eiser,
en
de heffingsambtenaar van de Gemeente Haarlem,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz), gedagtekend 26 februari 2005, de waarde van de a-straat 1 te Z per peildatum 1 januari 2003 vastgesteld op een bedrag van € 318.000 voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.
Na daartegen gemaakt bezwaar, door verweerder ontvangen op 1 maart 2005, heeft verweerder bij de bestreden uitspraak met dagtekening 2 september 2005 deze waarde gehandhaafd. Eiser heeft daartegen, bij brief van 5 september 2005, ontvangen op 7 september 2005, beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2006 te Haarlem. Namens eiser is daar verschenen drs. A. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door B.
2. De feiten
Eiser is eigenaar en gebruiker van de hoekwoning aan de a-straat 1 te Z, bouwjaar 1995 (verder te noemen: de woning). De woning heeft een garage.
De woning is op 25 augustus 2003 gekocht voor € 335.000.
De waarde van de woning is vastgesteld aan de hand van vergelijking met de verkoopcijfers van de objecten a straat 2 te Z en b-straat 1 te Z. De gegevens van al deze 3 objecten zijn neergelegd in het taxatieverslag woningen van verweerder en luiden als volgt:
grond-oppervlakte inhoud woon-gedeelte verkoop-prijs verkoop-datum woz-waarde kenmerken
a-straat 2 169 m² 366 m³ € 280.209 3-4-2002 € 289.500 tussenwoning
b-straat 1 126 m² 337 m³ € 291.500 4-7-2002 € 291.500 tussenwoning
Object in geding 176 m² 367 m³ € 335.000 25-8-2003 € 318.000 Hoekwoning, garage
3. Het geschil
In geschil is of de waarde van de woning, zoals verweerder deze in de zin van de Wet woz per waardepeildatum 1 januari 2003 heeft vastgesteld, met een bedrag van € 5.000 dient te worden verminderd.
4. Standpunten van partijen
Eiser voert - zakelijk weergegeven - aan dat in de beschikking van 26 februari 2005 ten onrechte stond vermeld dat de woning voorzien was van een losstaande berging c.q. schuur. In de bezwaarfase heeft een medewerker van de buitendienst dit ook vastgesteld. De gemeente heeft in de bestreden uitspraak laten weten dat het ontbreken van een berging een waardeverlagend effect heeft van € 5.000. Ten onrechte is deze waardeverlaging niet doorgevoerd. De waarde van de woning moet worden vastgesteld op € 313.000.
Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat er inderdaad geen berging aanwezig is bij de woning en dat dit een waardeverlagend effect heeft van € 5.000. Deze waardeverlaging heeft echter geen verdere invloed op de vastgestelde woz-waarde door de werking van artikel 26a Wet woz.
5. Beoordeling van het geschil
Artikel 26a Wet woz dient een doelmatige uitvoering van de Wet woz. Ingevolge deze bepaling kan bezwaar en beroep tegen een woz-beschikking alleen tot vermindering van de vastgestelde waarde leiden indien de waarde van de beschikking in bepaalde mate afwijkt van de waarde die overeenkomstig hoofdstuk III van de Wet woz is vastgesteld. In het onderhavige geval wordt de bij beschikking vastgestelde waarde van € 318.000 geacht juist te zijn indien de met inachtneming van hoofdstuk III Wet woz vastgestelde waarde daarvan niet meer dan 4 % afwijkt.
De door eiseres verdedigde waarde van € 313.000 ligt binnen de marge van artikel 26a Wet woz hetgeen betekent dat de oorspronkelijk vastgestelde waarde € 318.000 als juiste waarde moet worden gehanteerd. Dat verweerder heeft aangegeven dat het gelijk met betrekking tot het ontbreken van een losstaande berging aan de zijde van eiseres is en de waarde derhalve nader vastgesteld zou moeten worden op € 313.000, doet daaraan niet af.
Nu de omvang van het waardeverlagend effect van het ontbreken van een berging niet in geschil is, en eiser overigens geen klachten heeft aangevoerd tegen de beschikking, luidt de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
6. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J. Snitker. De beslissing is op 10 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.