zaaknummer / rolnummer: 124315 / HA ZA 06-661
Vonnis van 13 december 2006 (bij vervroeging)
[ EISER],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eiser,
procureur mr. N.A. de Wit,
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
procureur mr. A.C. Mens.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Voorafgaand aan deze procedure is op verzoek van [eiser] - tegen welk verzoek [gedaagde] zich heeft verweerd - bij deze rechtbank onder zaak-/rekestnummer 104699/ HA RK 04-95 een voorlopig getuigenverhoor gehouden met betrekking tot de vraag of A.K. [Q], geboren op 27 januari 1914 (verder te noemen: erflater) op of omstreeks 15 september 2003 handelingsbekwaam was en op welke wijze na te noemen wijziging van het testament d.d. 15 september 2003 tot stand is gekomen, waarbij [eiser] in zijn desbetreffend verzoekschrift heeft aangegeven dat zijn in dat verzoekschrift geformuleerde vragen niet limitatief zijn, maar een indicatie vormen van de type vragen die aan de orde (kunnen) komen tijdens de enquête.
Tijdens dit voorlopig getuigenverhoor zijn [gedaagde], J.J. [naam], F. van [naam] en E.K. [naam] als getuigen gehoord, terwijl de aangezegde getuige mr. M.T. van Mourik, notaris te Landerd (verder te noemen: de notaris) voor het getuigenverhoor een schriftelijke verklaring aan de rechtbank heeft toegezonden en nadien - na schriftelijke vragen van de raadsvrouwe van [eiser] - bij brief van 22 juni 2005 een aanvullende verklaring.
1.2. Het verloop van de onderhavige procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 september 2006 en de daarin genoemde stukken
- het proces-verbaal van comparitie van 21 november 2006 en de daarin genoemde producties.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is de pleegzoon van erflater. [gedaagde] is de geadopteerde dochter van erflater.
2.2. Bij op 6 januari 2003 ten overstaan van de notaris verleden testament heeft erflater [gedaagde] en [eiser] tot zijn enige en algehele erfgenamen benoemd.
2.3. Tot 16 juli 2003 woonde erflater zelfstandig te [woonplaats]. In een rapport d.d. 12 augustus 2003 van de Stichting Regionaal Indicatie Orgaan Brabant-Noordoost (verder te noemen het RIO) staat onder meer het volgende vermeld:
“ACTUELE ZIEKTEBEELDEN (…) Dhr [bedoeld is erflater] heeft 9 maanden geleden een TIA doorgemaakt zonder restverschijnselen. Dhr. heeft een vergroot prostaat zonder klachten, de uroloog heeft stoffen in het bloed gevonden die mogelijk kwaadaardig zijn dhr. wenst hier niet voor behandeld te worden daar hij geen klachten heeft. Dhr. is verward. Door huisarts GGZ-onderzoek aangevraagd. Nieuwe intake12-08-2003 Dhr. is opgenomen voor observatie GGZ op 16-07-2003. Na observatie bleek dhr een flinke depressie door te maken. Dhr is mbv extra aandacht en medicatie bij de GGZ opgeknapt en is uitbehandeld.
Dhr mag met ontslag, gaat verhuizen naar een appartement op zeer korte afstand van zoon in [woonplaats]. (…)
BEPERKINGEN (…)
Interpersoonlijk gedrag
(…)
De lichamelijke en geestelijke toestand van dhr. wordt minder. Dhr. zou goed kunnen functioneren in een zorginstelling maar dhr. maakt kenbaar thuis te willen blijven, accepteert hulp thuis. Dhr. wil in zijn waarde worden gelaten en niet worden “bemoederd”
Dhr. begint problemen te krijgen met zijn geheugen weet dit zelf goed en heeft hier problemen mee. Dhr had voor hij werd opgenomen in het GGZ last van verwardheid en onrust met name in de nacht. Dhr slaapt nu weer uitstekend volgens verzorgende GGZ. (…)”
2.4. Na zijn genoemd ontslag uit het GGZ-ziekenhuis te Oss is erflater op het terrein van de woning van [eiser] komen wonen.
2.5. Vanaf 2 september 2003 heeft erflater gedurende drie weken bij [gedaagde] gewoond.
2.6. Bij op 15 september 2003 ten overstaan van de notaris verleden testament heeft erflater zijn testament d.d. 6 januari 2003 gewijzigd en daarbij uitsluitend [gedaagde] tot zijn enige en algehele erfgename benoemd. Daarbij heeft erflater het volgende in zijn testament bepaald: “het is mijn uitdrukkelijke wens dat mijn pleegzoon [eiser] niets uit mijn nalatenschap verkrijgt.”
2.7. Na zijn verblijf ten huize van [gedaagde] heeft erflater tot zijn dood op 21 april 2004 in een verpleeghuis in Zaltbommel gewoond.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - te verklaren voor recht dat het testament verleden op 15 september 2003 nietig is en veroordeling van [gedaagde] tot het - op straffe van verbeurte van een dwangsom - onvoorwaardelijk verlenen van haar medewerking aan de afwikkeling van de nalatenschap conform het testament verleden op 6 januari 2003 en in de kosten van het geding.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het testament d.d. 15 september 2003 vernietigbaar is, omdat het is opgesteld tijdens een (tijdelijke) geestelijke stoornis van erflater en erflater onder invloed daarvan zijn testament d.d. 6 januari 2003 heeft herroepen, danwel wegens bedrog, in die zin dat [gedaagde] erflater ertoe heeft bewogen om zijn testament van 6 januari 2003 te herroepen door het opzettelijk doen van onjuiste mededelingen over [eiser].
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In dit geding is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat het testament d.d. 15 september 2003 is opgesteld tijdens een (tijdelijke) geestelijke stoornis van erflater en daarmee evenmin dat dat erflater onder invloed van een geestelijke stoornis zijn testament d.d. 6 januari 2003 heeft herroepen.
4.2. De notaris heeft - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
dat erflater hem omstreeks 10 september 2003 telefonisch heeft laten weten dat hij zijn testament wenste te veranderen; dat hij erflater al eerder een aantal malen zakelijk had ontmoet, waaronder een uitgebreide bespreking op 3 januari 2003 met betrekking tot het op 6 januari 2003 gepasseerde testament, dat erflater voordien meerdere testamenten heeft gehad; dat hij op 15 september 2003 - omdat hem duidelijk was gemaakt dat een gewijzigd testament zou worden aangevochten op basis van het argument dat erflater aan een geestelijke stoornis zou lijden - eerst gedurende een 15-tal minuten in aanwezigheid van twee getuigen een algemeen gesprek met erflater heeft gehad, waarin onderwerpen aan bod kwamen als de algemene politiek, het krantennieuws en plaatselijke onderwerpen, als mede zijn specifieke wensen met betrekking tot het testament; dat hij van oordeel was, en los van hem ook de getuigen dat waren, dat erflater (op dat moment) precies wist wat hij wilde en voor een 89-jarige opmerkelijk goed bij de tijd was; dat vervolgens het testament is geredigeerd en in aanwezigheid van de beide getuigen getekend, na algehele voorlezing en uitleg.
4.3. Uit het door [eiser] bijgebrachte bewijs kan niet volgen dat erflater ten tijde van het passeren van het testament van 15 september 2003 - anders dan uit de verklaring van de notaris volgt - wel lijdende was aan een geestelijke stoornis onder invloed waarvan hij dit testament heeft opgegeven.
4.4. Uit het door [eiser] in het geding gebracht rapport d.d. 12 augustus 2003 van het RIO blijkt dat in 2003 wel sprake is geweest van verwardheid bij erflater, maar dat erflater met behulp van extra aandacht en medicatie bij de GGZ is opgeknapt en is uitbehandeld. Bij de in dit rapport opgesomde actuele ziektebeelden en actuele stoornissen bij erflater komen ook geen ziektebeelden en stoornissen voor die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een geestelijke stoornis bij erflater.
4.5. De verklaring van de getuige [naam], de huisarts van [eiser] en zijn echtgenote, [naam], die erflater heeft gezien gedurende de drie weken dat erflater bij hen verbleef, vermag geen verandering in het oordeel van de rechtbank te brengen. Op een hem gestelde vraag of hij een notaris zou kunnen adviseren of erflater in staat was zijn wil te bepalen, antwoordt deze getuige dat hij daar als eigen huisarts geen antwoord op kan geven, maar dat hij het wel (absoluut) geïndiceerd vond daarover het oordeel van een onafhankelijke arts te vragen. In de verklaring van deze getuige is verder geen enkele aanwijzing te vinden dat erflater wel lijdende was aan een geestelijke stoornis en dat hij onder invloed daarvan het testament van 15 september 2003 heeft opgegeven.
4.6. De getuigenverklaring van de echtgenote van [eiser], voor wat betreft de geestesgesteldheid van erflater inhoudende dat erflater tijdens zijn verblijf bij haar en haar man soms totaal verward was door waandenkbeelden, is ook onvoldoende om te komen tot de conclusie dat erflater onder invloed van een geestelijke stoornis zijn testament heeft opgegeven. De rechtbank heeft bij de beoordeling van deze verklaring meegewogen dat deze getuige de echtgenote van [eiser] is en daarmee belang heeft bij de uitkomst van deze procedure, en voorts dat het tijdvak waarover deze getuige verklaart de periode van drie weken betreft waarin erflater bij haar en [eiser] verbleef, terwijl het testament van 15 september 2003 een kleine 14 dagen nadien is verleden. Bovendien is gesteld noch gebleken dat deze getuige enige bijzondere kennis over geestelijke stoornissen heeft. Daarbij komt dat tegenover de verklaring van deze getuige de verklaring staat van de [naam], een schoonzuster van erflater, die heeft verklaard dat haar indruk van erflater was dat hij absoluut wist wat hij deed. Dat zulks zo was, vindt ook zijn bevestiging in de zeven door [gedaagde] in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van mensen uit directe omgeving van erflater ten tijde van het passeren van het testament (van 15 september 2003) van erflater. In dit verband is opvallend dat van mensen die het tegendeel zouden menen dit soort verklaringen volledig ontbreekt.
4.7. Ter comparitie van partijen van 21 november 2006 is van de kant van [eiser] uitdrukkelijk aangeboden om informatie over de medische toestand van erflater boven water te krijgen door middel van gerechtelijke procedures tegen de behandelend artsen c.q. hun werkgevers. Dit bewijsaanbod wordt door de rechtbank gepasseerd. Naar de raadsvrouw van [eiser] op genoemde zitting heeft laten weten was haar reeds voor het doen op 11 augustus 2004 van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bekend dat de behandelend artsen van erflater op grond van hun beroepsgeheim niet bereid waren om informatie te verstrekken. Als [eiser] het daarbij niet had willen laten zitten, had het in de rede gelegen dat hij destijds al de thans door hem bedoelde gerechtelijke procedures had geëntameerd. De onderhavige zaak aanhouden tot de uitkomst van bedoelde procedures - waarmee nog geen aanvang is gemaakt - zou tot een onredelijke vertraging van het onderhavige geding leiden en daarmee in strijd komen met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
4.8. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat om aan de werking van artikel 3:34 Burgerlijk Wetboek (BW) te komen niet alleen de geestelijke stoornis op het moment van de rechtshandeling (in casu het maken van het testament van 15 september 2003) zal moeten worden bewezen, maar ook dat daarmee de wil tot het verrichten daarvan heeft ontbroken. Dat, zo er sprake zou zijn van een geestelijke stoornis bij erflater, hij onder invloed daarvan zijn testament d.d. 6 januari 2003 heeft herroepen, is op geen enkele wijze komen vast te staan. In tegendeel, niet onaannemelijk is dat erflater redenen had om [eiser] uit zijn testament te schrappen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het tussen partijen vaststaande feit dat [eiser] als vergoeding voor het verblijf van erflater bij hem het volledige pensioen van erflater verlangde en voorts weigerde om spullen die hij tijdens het verblijf van erflater in het ziekenhuis uit diens woning had meegenomen aan erflater terug te geven toen die daarom vroeg en van die spullen alleen een stereo-installatie en een kopieeermachine aan erflater heeft willen teruggeven nadat hij van erflater EUR 1.500,-- had ontvangen als vergoeding voor de drie weken die erflater bij hem had verbleven. Te denken valt ook aan het door [eiser] niet betwiste feit dat hij tijdens de periode dat erflater in het ziekenhuis lag in diens woning het testament van 6 janauri 2003 heeft geopend en de inhoud daarvan heeft geopenbaard.
4.9. Door [eiser] is evenmin bewezen dat [gedaagde] erflater ertoe heeft bewogen om zijn testament te herroepen door het opzettelijk doen van onjuiste mededelingen over [eiser].
4.10. Bij de beoordeling van deze tweede grondslag voor de vordering van [eiser] dient voorop gesteld te worden dat op grond van het bepaalde in artikel 4:43 BW een uiterste wilsbeschikking niet vatbaar is voor vernietiging op de grond dat zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
4.11. Aan zijn in de dagvaarding ontwikkelde stelling dat [gedaagde] erflater ertoe heeft bewogen om zijn testament te herroepen door het opzettelijk doen van onjuiste mededelingen over [eiser], heeft [eiser] ter comparitie van partijen de navolgende nadere invulling gegeven:
“Het beroep op bedrog komt er op neer dat erflater door [gedaagde] is gemanipuleerd om zijn testament te wijzigen. Hiertoe heeft [gedaagde] aan erflater enerzijds onjuiste informatie verstrekt en anderzijds informatie onthouden, waardoor bij erflater een negatief beeld van mij is ontstaan. Zo heeft [gedaagde] aan erflater verteld dat hij voor het verblijf bij mij thuis EUR 500,-- per week zou gaan betalen, zonder aan hem uit te leggen dat in dit bedrag de kosten van huisvesting, voeding en verzorging waren begrepen en dat mijn echtgenote haar baan zou opzeggen om voor erflater te kunnen zorgen. Erflater was hierdoor op onjuiste gronden van mening dat de vergoeding van EUR 500,-- belachelijk hoog was. Toen erflater bij mij verbleef had mijn vrouw haar baan inderdaad nog niet opgezegd. Een ander voorbeeld betreft de spullen die ik uit de woning van erflater heb opgehaald tijdens diens ziekenhuisverblijf in Oss. [gedaagde] heeft aan erflater laten zien dat deze spullen uit de woning waren verdwenen en zij heeft zelfs aangifte van diefstal tegen mij gedaan, terwijl ik de spullen op basis [van] overleg met haar heb meegenomen. Het ging daarbij in de eerste plaats om twee kasten en een bed die ik ten behoeve van mijn stiefzoon heb meegenomen. Erflater kreeg in zijn accommodatie in Zwaanshoek een ziekenhuisbed en mijn stiefzoon had een nieuw bed nodig. Daarom heb ik met [gedaagde] afgesproken dat ik deze spullen zou meenemen. Overleg met erflater was toen niet mogelijk omdat hij in het ziekenhuis in Oss verbleef en niet aanspreekbaar was. Waarom heeft [gedaagde] dit niet aan erflater uitgelegd in plaats van aangifte te doen? De uit de woning opgehaalde spullen betroffen verder een stereo-installatie en een kopieermachine, die ik ten behoeve van erflater naar Zwaanshoek had meegenomen. Toen erflater niet langer bij mij verbleef heb ik vanzelfsprekend de stereo-installatie en kopieermachine teruggegeven nadat [gedaagde] mij als vergoeding voor de drie weken dat ik voor erflater heb gezorgd EUR 1.500,-- had betaald. Ik weet dat [gedaagde] aangifte heeft gedaan omdat de politie hierover telefonisch contact met mij heeft opgenomen.”
4.12. In de dagvaarding stelt [eiser] dat deze gegevens in samenhang met het feit dat [gedaagde] verschillende malen heeft aangegeven ervoor zorg te dragen dat het testament van 6 januari 2003 zou worden gewijzigd ten nadele van hem, bij hem de gerechtvaardigde vrees hebben gewekt dat [gedaagde] erflater ertoe heeft bewogen om zijn testament te herroepen door het opzettelijk doen van onjuiste mededelingen over hem. Uit het door [eiser] aangedragen bewijsmateriaal kan voor bedoelde gegevens en die gestelde uitlatingen van [gedaagde] echter geen bewijs worden ontleend. Dat nog daargelaten of de door [eiser] gestelde feiten als bedrog kunnen worden gekwalificeerd.
Dit zo zijnde en in aanmerking nemende dat [eiser] niet een concreet nader bewijsaanbod van het gestelde bedrog heeft gedaan, wordt ook de tweede grondslag verworpen.
4.13. De vorderingen van [eiser] zullen mitsdien worden afgewezen
4.14. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, daaronder begrepen die van het voorlopig getuigenverhoor. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- salaris procureur 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.378,00
4.15. De rechter, ten overstaan van wie het voorlopig getuigenverhoor is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.378,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2006.?