RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 5042 AW
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 december 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. T.J.P. Jager, advocaat te Haarlem,
de Directeur van Staatsbosbeheer te Driebergen-Rijsenburg,
verweerder.
gemachtigde: mr. J.M.L.B. Rensen-van Wissen, advocaat te Alkmaar,
Bij besluit van 20 juni 2005 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 juli 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 april 2006, verzonden 20 april 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 mei 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 november 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. T.J.P. Jager, voornoemd en mr. J.P. Jager, voormalig advocaat te Haarlem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rensen-van Wissen, voornoemd. Tevens waren aanwezig Y. Horsten-van Santen en F. Boersma, beiden werkzaam bij verweerder.
2.1 Eiser is sedert 1975 in dienst van Staatsbosbeheer en werkzaam op het landgoed Elswout te Haarlem. Sedert 15 september 2003 is eiser in het belang van de dienst geschorst tot 1 april 2004. Hierna is eiser tot 1 augustus 2004 verlof verleend met behoud van bezoldiging. Bij besluit van 30 maart 2004 heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de straf opgelegd van een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar.
De grondslag van dit besluit is het overtreden van het aan de schorsing verbonden verbod sommige terreinen en gebouwen te betreden, het zonder toestemming van verweerder houden van varkens op het terrein van Staatsbosbeheer en het langdurig gebruik van water in zijn woonhuis op kosten van Staatsbosbeheer. Eisers bezwaar tegen dit besluit is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eisers beroep tegen deze niet-ontvankelijkverklaring is door deze rechtbank bij uitspraak met het registratienummer AWB 06-3003 AW ongegrond verklaard.
2.2 Eiser is tot 14 april 2004 werkzaam geweest als opzichter en per die datum uit deze functie ontheven. Verweerder heeft dit gemotiveerd met de argumenten dat eiser voor die functie voor een deel de vereiste vakbekwaamheid mist (financieel beheer en leidinggeven) en voor een deel de vereiste persoonlijke eigenschappen mist (onder meer omgang met publiek en zakelijke contacten, alsmede leidingeven). Verweerder heeft besloten een maatfunctie te creëren. Naar aanleiding van kritiek op eisers functioneren is door eiser een lijst van 89 punten opgesteld waarin hij opsomt welke handelingen of nalatigheden hij heeft begaan, die niet overeenkwamen met hetgeen Staatsbosbeheer van hem kon en mocht verwachten. Het betrof onder meer onbevoegd genomen beheersmaatregelen, ontoelaatbare belangenverstrengeling, het willekeurig verlenen van gunsten en het schenden van bij verweerder geldende regels met betrekking tot flora- en faunabeheer.
2.3 Medio oktober 2004 heeft een medewerker van verweerder een bezoek gebracht aan de [familie A], die met verweerder een pachtcontract heeft gesloten dat betrekking heeft op het landgoed Elswout. In het gesprek met deze medewerker heeft de [familie A] melding gemaakt van het feit dat zij door eiser onder grote druk zijn gezet om mee te werken aan zaken die zij zonder die druk niet zouden hebben gedaan. Eiser zou misbruik hebben gemaakt van hun grote afhankelijkheid van eiser als opzichter van Elswout omdat zij hun vee laten grazen op terrein van Staatsbosbeheer en van de opbrengst van hun vee voorzien in hun levensonderhoud. Onder meer zou de familie gedwongen zijn betalingen aan eiser te verrichten, een rekening van eiser van zijn advocaat te betalen, nadat deze advocaat de rekening zo had gewijzigd alsof hij een dienst voor [familie A] zou hebben verricht en zou eiser van [familie A] hebben afgedwongen dat eiser hun vee tegen betaling voerde. Ook zou eiser de familie gedwongen hebben koeien en schapen te kopen om ze op het landgoed te laten grazen, omdat eiser dat fraaier vond voor het landgoed, hoewel de familie daar geen enkel belang bij had. Eiser heeft de juistheid van deze beschuldigingen bestreden.
2.4 Bij besluit van 20 december 2004 is eiser naar aanleiding van deze informatie met onmiddellijke ingang (opnieuw) geschorst en is hem verboden de terreinen en de gebouwen van de beheerseenheid Gooi en Kennemerland te betreden met uitzondering van de door hem bewoonde woning en de wegen die eiser moet gebruiken om die woning te bereiken. Tevens is eiser het voornemen aangezegd hem disciplinair te straffen met een onvoorwaardelijk strafontslag.
2.5 Voorts zijn deze gebeurtenissen aanleiding geweest tot het instellen van een nader onderzoek, hetgeen heeft geleid tot een rapport gedateerd 17 maart 2005 van Hoffmann Bedrijfsrecherche BV (verder: Hoffmann).
2.6 Verweerder heeft eiser vervolgens disciplinair gestraft met een onvoorwaardelijk strafontslag als bedoeld in artikel 81, eerste lid, onder l, Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) ingaande 20 juni 2005. Dit strafontslag betreft primair de tenuitvoerlegging van de hem op 30 maart 2004 opgelegde straf van voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar. Subsidiair is het strafontslag gebaseerd op de in het (primaire) besluit van 20 juni 2005 genoemde feiten en omstandigheden, die zien op uitoefenen op de [familie A] van ontoelaatbare druk, onder meer tot uitdrukking komend in het dwingen tot het doen van betalingen aan eiser en het dwingen tot aanschaf van vee.
2.7 Ter motivering van het primaire standpunt heeft verweerder allereerst van belang geacht dat een groot aantal beschuldigingen betrekking hebben op de periode voordat de proeftijd inging en derhalve in het kader van het primaire standpunt geen betekenis hebben. Wel acht verweerder voldoende vastgesteld dat op de rekening van eiser op 13 oktober 2004, dus tijdens de proeftijd, een bedrag is gestort door [familie A] van € 850 onder vermelding "voor geleverde diensten". Eiser heeft van deze betaling geen melding gemaakt aan zijn leidinggevende. Verweerder beschouwt dit als een ernstig plichtsverzuim en omdat het binnen de proeftijd plaats vond achtte verweerder het ten uitvoerleggen van het eerder voorwaardelijk gegeven strafontslag gerechtvaardigd. Verweerder heeft in zijn besluit nog overwogen dat eiser niet inziet dat hij niet integer heeft gehandeld, zodat ook niet te verwachten valt dat hij zijn gedrag zal wijzigen. Tevens heeft verweerder in zijn besluit het standpunt ingenomen dat gesteld noch gebleken is dat er bij eiser sprake zou zijn van verminderde toerekenbaarheid van het plichtsverzuim.
2.8 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerders besluit om eiser ingaande 20 juni 2005 disciplinair te straffen met een onvoorwaardelijk strafontslag als bedoeld in artikel 81, eerste lid, onder l, ARAR de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Voor de beantwoording van die vraag overweegt de rechtbank het volgende.
2.9 Het strafontslag betreft primair de tenuitvoerlegging van de aan eiser op 30 maart 2004 opgelegde straf van voorwaardelijk strafontslag.
2.10 De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van het besluit van 30 maart 2004 bevoegd is om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafontslag, indien eiser zich binnen een termijn van twee jaar schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing heeft plaatsgevonden of aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
2.11 Eiser stelt allereerst dat het besluit van 30 maart 2004 tot voorwaardelijk strafontslag haar kracht heeft verloren door de tussen partijen in oktober/november 2004 getroffen vaststellingsovereenkomst.
2.12 Verweerder neemt, blijkens onder meer het gestelde in het verweerschrift van 11 juli 2006, het standpunt in dat een vaststellingsovereenkomst, als door eiser wordt bedoeld, niet tot stand is gekomen.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Weliswaar waren de gemachtigden van partijen het eens over de tekst die voorgelegd zou kunnen worden aan verweerder, maar die tekst is niet voorgelegd aan verweerder en ook niet door of namens verweerder getekend. Door de gemachtigde van verweerder is eisers gemachtigde ook duidelijk op de hoogte gesteld van het voorbehoud dat de directie de tekst zou moeten goedkeuren. Van een gesloten vaststellingsovereenkomst is mitsdien geen sprake. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom, zoals eiser stelt, van de materiële inhoud van de overeenkomst uitgegaan dient te worden.
2.13 Tevens stelt eiser dat er geen sprake is van herhaald plichtsverzuim, omdat het feit dat hij van [familie A] een bedrag van € 850,- zou hebben ontvangen geen overtreding oplevert en ook overigens geen sprake is van ernstig plichtsverzuim. Eiser benadrukt dat genoemd bedrag niet betaald is voor aan [familie A] verleende diensten, maar verband houdt met een transactie waarbij levering van een hoeveelheid hooi heeft plaatsgevonden.
2.14 De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de bewuste betaling heeft plaatsgevonden en dat de genoemde omschrijving op het rekeningafschrift staat vermeld. Blijkens het rapport van Hoffmann komt [familie A] verklaring er op neer dat eiser heeft afgedwongen dat hij het vee van [familie A] zal voeren, hoewel de familie dat liever zelf deed en dat de familie daarvoor een vergoeding moest betalen van € 9 per dag. Volgens [familie A] vormt de storting van hem op 13 oktober 2004 de betaling van de door eiser verrichte voederactiviteiten. Eiser heeft tijdens het onderzoek door Hoffmann deze lezing bestreden en heeft de volgende verklaring gegeven. De [firma B] heeft op Elswout het hooi gemaaid en eiser had [firma B] toegezegd dat deze het hooi gratis mocht meenemen. Omdat bleek dat [familie A] het hooi voor zijn vee had gebruikt heeft eiser, omdat hij geen gezichtsverlies wilde leiden aan [firma B] € 850 betaald. Eiser vond dat [familie A] eigenlijk degene was die deze betaling had moeten verrichten en [familie A] heeft dat uiteindelijk gedaan met de storting op 13 oktober 2004.
2.15 Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij als bemiddelaar heeft gefunctioneerd bij het tot stand komen van een overeenkomst tussen [familie A] en [firma B] met betrekking tot het leveren van hooi. Eiser heeft ter zitting ook verklaard dat hij aan [firma B] heeft betaald omdat [familie A] jegens [firma B] in gebreke bleef.
2.16 De rechtbank stelt allereerst vast dat hetgeen eiser tijdens het onderzoek van Hoffmann heeft verklaard niet gelijkluidend is aan hetgeen hij ter zitting heeft verklaard. Zijn verklaring wijkt bovendien af van die van [familie A]. De toelichting bij de storting "voor geleverde diensten" biedt geen steun aan de lezing van eiser en wel aan de lezing van [familie A]. Opmerkelijk is dat in eisers visie [firma B] recht heeft op het hooi omdat hij extra inspanning daarvoor heeft geleverd, terwijl [firma B] heeft verklaard voor die extra inspanning gewoon te zijn betaald. Voorts blijft het opmerkelijk dat eiser er niet van uit gaat dat Staatsbosbeheer de eigenaar is van het hooi. Tevens is van betekenis dat het pachtcontract dat [familie A] heeft afgesloten hem recht geeft op gratis gebruik van het hooi. Alles in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat eiser geen sluitende verklaring heeft omtrent de reden dat op 13 oktober 2004 geld op zijn rekening is gestort. Het ontvangen van geld van [familie A] als contractant van Staatsbosbeheer zonder dat daarvoor een geloofwaardige verklaring gegeven kan worden, is door verweerder terecht als ernstig plichtverzuim aangemerkt.
2.17 Dit plichtsverzuim vond plaats binnen de proeftijd. De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van het geval geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke ontslag. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser, niet alleen gelet op de eerder opgelegde disciplinaire straffen, maar ook gelet op het besluit van 30 maart 2004 betreffende het voornemen tot ontheffing uit de functie en verplaatsing naar een maatfunctie en opdragen van tijdelijke werkzaamheden alsmede de in dit besluit opgenomen toelichting als "gewaarschuwd man" moet worden aangemerkt. Eiser had in de positie van opzichter een gezichtsbepalende functie en droeg ook namens Staatsbosbeheer een financiële verantwoordelijkheid. Daarbij hoort dat van eiser een grote mate van integriteit mag worden verwacht, zowel wat betreft financiële zaken als het omgaan met contractspartners van Staatsbosbeheer. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de ontvangen betaling van de [familie A] een zakelijke afwikkeling betrof. De rechtbank acht ook voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de [familie A] op onoorbare wijze onder druk heeft gezet. Als vertegenwoordiger van Staatsbosbeheer op het landgoed Elswout heeft hij het door Staatsbosbeheer in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden, hetgeen ook een uitstraling heeft naar het vertrouwen dat burgers hebben in de integriteit van de overheid. Terecht heeft verweerder eisers handelen aangemerkt als een ernstig plichtsverzuim en het ten uitvoerlegging van het eerder gegeven voorwaardelijk ontslag is daaraan niet onevenredig. Gesteld noch gebleken is dat er bij eiser sprake zou zijn van verminderde toerekenbaarheid van het plichtsverzuim. Het feit dat eiser een langdurig dienstverband bij verweerder heeft gehad legt, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onvoldoende gewicht in de schaal.
2.18 Nu de primaire grond stand houdt behoeft hetgeen in het kader van het subsidiaire standpunt is betoogd geen verdere bespreking.
2.19 Eiser heeft ook nog gesteld dat verweerder alle in redelijkheid te stellen termijnen voor beantwoording c.q. beslissingen met voeten heeft getreden nu de melding dateert van 19 oktober 2004 en de beslissing eerst op 20 april 2006 is genomen. Eiser verbindt hier de conclusie aan dat verweerder niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
2.20 De rechtbank volgt eiser hierin niet. Als eiser de mening was toegedaan dat de procedure bij verweerder te lang duurde had hij daar verweerder op kunnen aanspreken en had hij tegen het uitblijven van besluitvorming juridische stappen kunnen ondernemen.
2.21 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de kosten van het geding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. G.W.S. de Groot en J.M. Ghrib, leden, en op 28 december 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.