RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 3003 AW
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 december 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. T.J.P. Jager, advocaat te Haarlem,
de Directeur van Staatsbosbeheer,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M.B.L. Rensen-van Wissen, advocaat te Alkmaar.
Bij besluit van 30 maart 2004 heeft verweerder eiser, met onmiddellijke ingang, de straf op gelegd van voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar.
Bij besluit van 14 april 2004 heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang ontheven uit zijn functie van opzichter en eiser, tot voor hem een functie op maat is samengesteld, tijdelijk andere, nog aan te wijzen werkzaamheden op Elswout en binnen het district opgedragen.
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 januari 2006 heeft verweerder de bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 februari 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 november 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. T.J.P. Jager, voornoemd en mr. J.P. Jager, voormalig advocaat te Haarlem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rensen-van Wissen, voornoemd. Tevens waren aanwezig Y. Horsten-van Santen en F. Boersma, beiden werkzaam bij verweerder.
2.1 De gemachtigde van eiser heeft gesteld dat hij per fax bericht van 29 april 2004, respectievelijk van 17 mei 2004 bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten van 30 maart 2004 en 14 april 2004.
2.2 Verweerder heeft gesteld dat de door gemachtigde van eiser genoemde bezwaarschriften niet zijn ontvangen per fax. Verweerder stelt eerst op 23 juni 2004, tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van deze rechtbank van de zaak met nummer 04-356 AW, op de hoogte te zijn gesteld dat er bezwaar was gemaakt. De bezwaarschriften zijn op 30 juni 2004 tijdens een tussen partijen gevoerd overleg in kopie aan verweerder overhandigd. Verweerder heeft derhalve de bezwaren buiten de wettelijke termijn ontvangen en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
2.3 Ingevolge artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 6:8, eerste lid, Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Krachtens artikel 6:9 Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het tweede lid van artikel 6:9 Awb bepaalt dat een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.4 Niet betwist wordt, en de rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige geschil er van uit, dat de primaire besluiten op 30 maart 2004 en 14 april 2004 zijn verzonden en door eiser zijn ontvangen. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is derhalve aangevangen op 31 maart 2004 respectievelijk 15 april 2004.
2.5 Verweerder bestrijdt dat de bezwaarschriften binnen de wettelijke termijn zijn ontvangen. Eiser heeft ter ondersteuning van het gestelde dat hij de bezwaarschriften tijdig zou hebben ingediend een zogenaamd faxjournaal overgelegd waaruit zou blijken dat hij per fax bericht van 29 april 2004, respectievelijk van 17 mei 2004 bezwaar heeft ingediend.
2.6 Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzenden. De aan deze wijze van indiening verbonden risico's dienen voor rekening van de verzender te komen. Dat brengt mee dat, mocht de ontvangst aan de andere zijde ondanks zorgvuldig onderzoek niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. De status "OK" op een verzendjournaal vormt naar het oordeel van de Raad een indicatie, maar geen sluitend bewijs, dat het betreffende geschrift door de geadresseerde in goede orde is ontvangen.
2.7 Verweerder heeft ontkend de beide faxberichten te hebben ontvangen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat nadat eerst op 23 juni 2004, tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van deze rechtbank van de zaak met nummer 04-356 AW, op de hoogte te zijn gesteld dat er bezwaar was gemaakt en de bezwaarschriften op 30 juni 2004 tijdens een tussen partijen gevoerd overleg aan haar gemachtigde zijn overhandigd, hij een intern onderzoek is gestart naar de mogelijke oorzaak van het niet ontvangen van beide faxberichten. Dit interne onderzoek heeft er niet toe geleid dat de faxberichten bij verweerder zijn getraceerd noch dat er een oorzaak hiervoor is gevonden
2.8 Gezien het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat eiser niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn van zes weken de bezwaarschriften heeft ingediend..
2.9 Ter zitting heeft eisers gemachtigde nog gesteld dat het gebruik is op zijn kantoor om per fax verzonden stukken ook per post te versturen en dat het eveneens gebruik is een afschrift naar de gemachtigde van de andere partij te versturen. Verweerder heeft - zoals onder 2.7. overwogen - echter bestreden eerder van de bezwaarschriften kennis te hebben gekregen dan bij het overleg op 30 juni 2004. Bij die stand van zaken kan eisers stelling dat het op het kantoor van zijn gemachtigde gebruik is faxberichten ook per post te versturen, niet leiden tot het door hem ermee beoogde resultaat dat de bezwaartermijn in acht zou zijn genomen. De rechtbank laat in het midden of uit de term "gebruik" mag worden afgeleid dat dit gebruik in dit geval is uitgevoerd.
2.10 Artikel 6:11 Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheid achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.11 Door eiser is gesteld dat verweerder niet binnen redelijke termijn op de bezwaarschriften, die hij in ieder geval eind juni 2004 had ontvangen, heeft beslist en dat dit ten nadele van verweerder dient te werken. Voorts heeft eiser verwezen naar de onderhandelingen betreffende een vaststellingsovereenkomst waarin een regeling is getroffen voor wat betreft de oude geschillen. Tot daadwerkelijke ondertekening van deze overeenkomst is het nooit gekomen echter, zo stelt eiser, van de materiele inhoud van de vereenkomst zou uitgegaan dienen te worden.
2.12 Voor zover eiser met het bovenstaande betoogt dat moet worden geoordeeld dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest, kan de rechtbank eiser hierin niet volgen. Verweerder neemt, blijkens onder meer het gestelde in het verweerschrift van 11 juli 2006, het standpunt in dat een vaststellingsovereenkomst, als door eiser wordt bedoeld, niet tot stand is gekomen. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Weliswaar waren de gemachtigden van partijen het eens over de tekst die voorgelegd zou kunnen worden aan verweerder, maar die tekst is niet voorgelegd aan verweerder en ook niet door of namens verweerder getekend. Door de gemachtigde van verweerder is eisers gemachtigde ook duidelijk op de hoogte gesteld van het voorbehoud dat de directie de tekst zou moeten goedkeuren. Van een gesloten vaststellingsovereenkomst is mitsdien geen sprake. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom, zoals eiser stelt, van de materiële inhoud van de overeenkomst uitgegaan dient te worden. Hetgeen eiser heeft betoogd met betrekking tot de het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder kan eveneens niet leiden tot de conclusie als zou de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten zijn.
2.13 Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. G.W.S. de Groot en J.M. Ghrib, rechters, en op 28 december 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.