RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 6885 AW
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 december 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. T.J.P. Jager, advocaat te Haarlem,
de Directeur van Staatsbosbeheer,
verweerder.
gemachtigde: mr. J.M.L.B. Rensen-van Wissen, advocaat te Alkmaar,
Bij besluit van 24 oktober 2003 heeft verweerder eiser de straf van een schriftelijke berisping oplegd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 december 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 december 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 november 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. T.J.P. Jager, voornoemd en mr. J.P. Jager, voormalig advocaat te Haarlem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rensen-van Wissen, voornoemd en Y. Horsten-van Santen en F. Boersma, beiden werkzaam bij verweerder.
Als getuigen zijn verschenen [getuige A] wonende te [woonplaats] en [getuige B], wonende te [woonplaats].
2.1 Op 27 augustus 2003 heeft eiser tijdens een overleg waarbij onder andere het hoofd Bedrijfsbureau, [hoofd bedrijfsbureau], het districtshoofd en het regiohoofd aanwezig waren, [hoofd bedrijfsbureau] uitgescholden. Eiser zou in woede zijn ontstoken en [hoofd bedrijfsbureau] een "lul" hebben genoemd.
2.2 Verweerder heeft dit gedrag aangemerkt als plichtsverzuim en dit plichtsverzuim, na eiser op 22 september 2003 gehoord te hebben, in welk gesprek eiser het voornoemd woordgebruik heeft erkend, bestraft met een schriftelijke berisping. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard.
2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Eiser stelt allereerst dat de bestreden beslissing op het bezwaar van eiser niet genomen had mogen worden nu in oktober/november 2004 een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen die een regeling inhoud van de toen al bestaande geschillen. Verweerder neemt het standpunt in dat een vaststellingsovereenkomst, als door eiser wordt bedoeld, niet tot stand is gekomen.
2.5 De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Weliswaar waren de gemachtigden van partijen het eens over de tekst die voorgelegd zou kunnen worden aan verweerder, maar die tekst is niet voorgelegd aan verweerder en ook niet door of namens verweerder getekend. Door de gemachtigde van verweerder is eisers gemachtigde ook duidelijk op de hoogte gesteld van het voorbehoud dat de directie de tekst zou moeten goedkeuren. Van een gesloten vaststellingsovereenkomst is mitsdien geen sprake. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom, zoals eiser stelt, van de materiële inhoud van de overeenkomst uitgegaan dient te worden.
2.6 Voorts heeft eiser gesteld dat hem op grond van de feiten en omstandigheden niet de straf van schriftelijke berisping opgelegd had mogen worden. In de op 27 augustus 2003 ontstane emotionele situatie zouden [hoofd bedrijfsbureau] en eiser elkaar in een woordenwisseling over en weer hebben uitgescholden. Eiser zou zich aangevallen hebben gevoeld door [hoofd bedrijfsbureau] en uit een bedreigende situatie hebben gereageerd.
2.7 Artikel 80 Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) luidt, voor zover van belang:
1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.8 Artikel 81 ARAR luidt, voor zover van belang:
1. De disciplinaire straffen, welke kunnen worden opgelegd, zijn:
a. schriftelijke berisping;
2.9 De rechtbank stelt vast dat de (schriftelijke) verklaringen van de bij het gesprek op 27 augustus 2003 aanwezige personen niet geheel overeenstemmen en dat de een zich meer herinnert dan de ander. Echter, de rechtbank gaat er van uit dat eiser, zoals hij zelf heeft erkend en ter zitting heeft bevestigd, [hoofd bedrijfsbureau], in bijzin van andere werknemers van Staatsbosbeheer, heeft uitgescholden voor "lul".
2.10 Eiser heeft gesteld dat ook de andere partij tijdens de woordenwisseling het nodige heeft gezegd. Wat hiervan verder ook zij, het een en ander laat onverlet dat ook wanneer de gemoederen oplopen zo'n kwalificatie in deze omstandigheden niet toelaatbaar is.
2.11 De rechtbank is van oordeel dat eiser zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Verweerder heeft het incident dan ook terecht aangemerkt als plichtsverzuim.
2.12 Ingevolge het bepaalde in artikel 80 ARAR kan verweerder eiser voor dit plichtsverzuim disciplinair straffen. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en ervoor gekozen eiser de ingevolge artikel 81 ARAR lichtst mogelijke straf, te weten een schriftelijke berisping, op te leggen.
2.13 Gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim, in samenhang gezien met de omstandigheden waaronder dit verzuim is gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat er geen onevenredigheid bestaat tussen het plichtsverzuim en de opgelegde straf.
2.14 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. G.W.S. de Groot en J.M. Ghrib, rechters, en op 28 december 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.