reg. nr: Awb 04 - 356 AW
uitspraakdatum: 28 december 2006
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. T.J.P. Jager, advocaat te Haarlem,
de Directeur van Staatsbosbeheer,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M.L.B. Rensen-van Wissen, advocaat te Alkmaar,
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 15 september 2003 heeft verweerder eiser in het belang van de dienst geschorst en hem het verbod opgelegd tot het betreden dan wel gebruiken van kantoor, terrein en werkgebouwen van de beheerseenheid Gooi en Kennemerland, anders dan de door hem bewoonde dienstwoning.
Bij besluiten van 10 oktober 2003 en 4 november 2003 heeft verweerder de beslissing tot schorsing in het belang van de dienst en het verbod tot betreden dan wel gebruiken van kantoor, terrein en werkgebouwen, verlengd.
Tegen deze besluiten heeft eiser bij brieven van 27 oktober 2003, 20 november 2003 en 9 december 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 januari 2004 heeft verweerder het bezwaar tegen de het besluit van 4 november 2003 voor wat betreft de onbepaalde tijdsduur gegrond verklaard en die schorsing omgezet in een schorsing tot 1 april 2004. De overige bezwaren zijn ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 februari 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 juni 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.P. Jager, toentertijd advocaat te Haarlem. Verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Rensen-van Wissen, voornoemd.
Het onderzoek ter zitting is met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nader overleg te voeren.
Bij brief van 22 december 2004 heeft mr. Rensen-van Wissen bericht dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen en gelet op de ontwikkelingen ook in de toekomst niet kunnen komen.
Het beroep is vervolgens, samen met andere lopende beroepen van eiser, behandeld ter zitting van 16 november 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. T.J.P. Jager en mr. J.P. Jager, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rensen-van Wissen, voornoemd en Y. Horsten-van Santen en F. Boersma, beiden werkzaam bij verweerder.
Als getuigen zijn verschenen [getuige A], wonende te [woonplaats] en [getuige B], wonende te [woonplaats]
2.1. Verweerder heeft in 2002 een verslag verzonden aan eiser van de uitkomst van de gesprekken die er met eiser zijn gehouden in december 2001 omtrent zijn functioneren. Er zijn toen afspraken gemaakt om een nieuwe start te kunnen maken. Verweerder heeft daarna geconstateerd dat wederom dezelfde problemen zijn gerezen met betrekking tot het functioneren van eiser en dat deze problemen in 2003 steeds groter zijn geworden en zijn geëscaleerd op 27 augustus 2003. Op 27 augustus 2003 is eiser tijdens een overleg, waarbij onder andere het hoofd Bedrijfsbureau, de heer [hoofd Bedrijfsbureau], het districtshoofd en het regiohoofd aanwezig waren, aangesproken op het niet op orde zijn van de kas. Dit overleg is geëscaleerd en eiser zou in woede zijn ontstoken.
2.2. Verweerder heeft bij besluit van 15 september 2003 eiser geschorst in het belang van de dienst (artikel 91, eerste lid, onder c, ARAR) voor de duur van een maand. Verweerder heeft aangegeven dat tijdens de schorsing zal worden onderzocht of en zo ja op welke wijze er tot een werkbare relatie met eiser kan worden gekomen. Tevens heeft verweerder aangegeven dat het eiser tijdens de schorsing niet is toegestaan werkzaamheden te verrichten of anderen hiertoe opdracht te geven. Tijdens de schorsing is het voorts eiser niet toegestaan kantoor, terreinen en werkgebouwen van de beheerseenheid Gooi en Kennemerland te betreden dan wel te gebruiken anders dan de door eiser bewoonde dienstwoning. Op 23 september 2003 heeft verweerder Drs. Wim de Roos & Partners opdracht gegeven een psychologisch organisatieonderzoek te doen naar de mogelijk onwerkbare arbeidverhouding tussen eiser en de organisatie Staatsbosbeheer. Bij besluit van 10 oktober 2003 heeft verweerder de schorsing verlengd met een periode van drie weken omdat het onderzoek van Roos & Partners nog niet was afgerond. Op 22 oktober 2003 heeft Roos & Partners gerapporteerd. Op 29 oktober 2003 is eiser in het bijzijn van zijn raadsman gehoord naar aanleiding van de uitgebrachte rapportage en in verband met het voornemen van verweerder om een voorwaardelijk strafontslag op te leggen. Tijdens dit gesprek is een onderzoek aangekondigd naar de belangenverstrengeling en een medisch onderzoek. Bij besluit van 4 november 2003 heeft verweerder de schorsing wederom verlengd.
2.3. Bij beslissing op bezwaar heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard met uitzondering van het bezwaar van eiser dat de verlenging van de schorsing per 4 november 2003 in feite voor onbepaalde tijd zou gelden. Verweerder heeft de beslissing tot verlenging van de schorsing van 4 november 2003 herzien in dier voege dat de verlenging van de schorsing wordt uitgesproken tot 1 april 2004.
2.4. Eiser heeft in beroep gesteld dat het incident op 27 augustus 2003 in redelijkheid niet tot de maatregel van schorsing kan leiden. Hiervoor zijn absoluut onvoldoende zwaarwegende argumenten en verweerder had de aangevoerde argumenten voor de schorsing eerst met eiser moeten bespreken. Voorts is eiser van mening dat de rapportage van Roos & Partners geen rol kan spelen bij het schorsingsbesluit van 15 september 2003. Niet alleen is het rapport van latere datum, ook is het rapport niet objectief en onafhankelijk. Tevens hadden de onderzoeken ook plaats kunnen vinden zonder de maatregel van schorsing. Indien er al grond zou zijn geweest om pauze in te lassen, kon deze grond op 10 oktober 2003 niet meer gebruikt worden. Voorts stelt eiser dat bij de verlenging van 4 november 2003 een groot aantal nieuwe argumenten worden aangevoerd door verweerder. Deze verlenging is in wezen een nieuw besluit tot schorsing geweest. Eiser is van mening dat verweerder de zaken met onvoldoende voortvarendheid heeft aangepakt, althans dat deze aanpak strijdig is met de belangen van eiser. Zijn belangen, zo stelt eiser, dienen te prevaleren boven de -mogelijke- belangen van Staatsbosbeheer.
2.5. Verweerder heeft eiser voorgehouden dat de volledige functiebeschrijving van opzichter nog steeds niet op hem van toepassing is nu hij het administratieve deel van zijn functie weigert te vervullen en daarvoor ook niet de benodigde opleidingen wenst te volgen. Volgens verweerder miskent eiser daarmee de gesprekken uit december 2001, die juist tot doel hadden dat hij zijn functie binnen afzienbare tijd wel volledig zou gaan vervullen. Als eiser daartoe niet bereid zou zijn had hij naar de mening van verweerder het voorstel moeten aannemen om opzichter bijzondere taken te worden. Eisers wijze van communiceren liet en laat volgens verweerder te wensen over, hetgeen voor verweerder aanleiding is geweest eiser voor te stellen slechts werkzaam te zijn als opzichter bijzondere taken. Ook houdt eiser zich volgens verweerder niet aan de in december 2001 gemaakte afspraak open contact te houden met het districtshoofd en het hoofd bedrijfsbureau en bereikbaar te zijn voor elkaar. Zo zou eiser het districtshoofd niet terugbellen en zou eiser met hem geen overleg plegen over het opnemen van verlof, maar volstaan met de mededeling dat hij op vakantie gaat en - ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe - geen melding maken van de ingangs- en einddatum van die vakantie. Zijn laatste vakantie zou eiser zonder overleg hebben verlengd. Toen eiser hier op 26 augustus 2003 door zijn districtshoofd over werd aangesproken zou hij in niet mis te verstane bewoordingen hebben aangegeven niet van plan te zijn zich aan te passen en met betrekking tot het verlof daarover te communiceren. Tijdens dit overleg heeft hij ook te kennen gegeven geen enkel vertrouwen meer te hebben in Staatsbosbeheer en om die reden zou hij al lange tijd weigeren in de voorgeschreven kleding te verschijnen.
2.6. In geschil is het antwoord op de vraag of de schorsing en de verlengingen daarvan, onder het verbod het terrein en de gebouwen te betreden, de rechterlijke toets kunnen doorstaan.
2.7. Verweerder heeft eiser geschorst en die schorsing verlengd op grond van het bepaalde in artikel 91, lid 1 onder c van het ARAR. Dit artikelonderdeel luidt:
"1. Onverminderd het bepaalde in artikel 81, eerste lid onder k, kan de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst:
c. wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst zulks vordert.".
2.8. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt genoegzaam dat er een onwerkbare situatie was ontstaan na het overleg 27 augustus 2003. Voor de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat eiser in houding, gedrag en uitspraken zich heeft uitgelaten in negatieve zin over zijn vertrouwen in zijn werkgever en dat hierdoor de situatie onwerkbaar is geworden. Zo heeft eiser ruzie gemaakt met zijn leidinggevende en te kennen gegeven dat hij geen vertrouwen meer heeft in de organisatie. Dit heeft hij onder andere geconcretiseerd door geen bedrijfskleding te dragen. Dat de escalatie tijdens het overleg in augustus een op zich zelf staand incident zou zijn, zoals eiser heeft betoogd, kan de rechtbank niet volgen. Uit het dossier komt duidelijk naar voren dat de problemen met het functioneren van eiser al langer bestonden, hetgeen wordt bevestigd in de rapportage van Roos. Dat het onderzoek door Roos niet objectief en onafhankelijk zou zijn, zoals eiser heeft gesteld, heeft eiser niet onderbouwd en is ook niet gebleken.
2.9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat er een onwerkbare situatie was ontstaan en dat verweerder bij afweging van de belangen, gelet op de ontstane situatie, ertoe kon overgaan om eiser in het belang van de dienst te schorsen.
2.10. De rechtbank stelt met betrekking tot de eerste verlenging van de schorsing vast dat er ten tijde van dit besluit in de feitelijke situatie nog niets was veranderd en dat ook het onderzoek van Roos & Partners nog niet was afgerond. Verweerder heeft de schorsing en de toegangontzegging vervolgens bij besluit van 4 november 2003 nogmaals verlengd. Bij de beslissing op bezwaar is naar aanleiding van eisers bezwaar nader bepaald dat deze verlenging van de schorsing en het (versoepelde) verbod de gebouwen en terreinen van Staatsbosbeheer te betreden duurt tot uiterlijk 1 april 2004. Immers, weliswaar was op het moment van de verlenging van de schorsing het onderzoek van Roos & Partners afgerond, maar uit dit onderzoek was naar voren gekomen dat, om te kunnen vast stellen of en zo ja, op welke wijze er tot een werkbare situatie gekomen zou kunnen worden, er nog een aantal stappen genomen zou moeten worden. Zo diende nog bezien te worden of en zo ja, welk ander takenpakket eiser zou moeten gaan verrichten en of dit op Elswout of ergens anders zou moeten gebeuren. Ook diende nog nader onderzoek verricht te worden naar de belangenverstrengelingen en naar eisers algehele gezondheidstoestand. Door eiser is met betrekking tot het besluit van 4 november 2003 om de schorsing (nogmaals) te verlengen gesteld dat de grondslag van die schorsing niet dezelfde is als die van het oorspronkelijke schorsingsbesluit. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Immers ook ten tijde van dit besluit was het nog steeds niet duidelijk of en zo ja, op welke wijze er kon worden gekomen tot een werkbare situatie. Verweerder kon zich in dit standpunt gesteund voelen niet alleen door de rapportage van De Roos en Partners, maar ook door eisers houding. Immers, weliswaar had eiser op 29 oktober bij monde van zijn advocaat te kennen gegeven weer vertrouwen te kunnen krijgen in verweerder, maar daags daarna heeft hij het verbod de gebouwen te betreden overtreden en zich (weer) minachtend over Staatsbosbeheer uitgelaten.
2.11. Gezien het bovenstaande kunnen ook de besluiten tot verlenging van de schorsing de rechterlijke toets doorstaan.
2.12. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. G.W.S. de Groot en J.M. Ghrib, leden, en op 28 december 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.