ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ7530

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
128124/06-3082
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.A. Coyajee-Kappers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van echtscheidingsconvenant en omgangsregeling bij co-ouderschap

In deze zaak hebben partijen, een vrouw en een man, in een echtscheidingsconvenant afgesproken om de opvoeding en verzorging van hun kind in de vorm van co-ouderschap uit te oefenen. De vrouw heeft echter plannen om te verhuizen naar het oosten van het land en verzoekt om wijziging van het echtscheidingsconvenant, zodat de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar komt te liggen, met een omgangsregeling voor de man. De man verzet zich tegen deze verhuizing en verzoekt om het hoofdverblijf van het kind bij hem te bepalen, met een omgangsregeling voor de vrouw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat deze verhuizing een wezenlijke verandering in de zorgregeling voor het kind met zich meebrengt. De man heeft erkend dat hij het kind minder zal zien als de hoofdverblijfplaats bij hem komt te liggen, maar hij stelt dat het belang van het kind om in zijn vertrouwde omgeving te blijven, zwaarder weegt dan zijn eigen belang. De rechtbank oordeelt dat de verhuizing van de vrouw niet in het belang van het kind is, gezien de impact op zijn sociale leven en schoolomgeving.

De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af en bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de man zal zijn. Tevens wordt een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vrouw het kind gedurende drie weekenden per vier weken kan zien, evenals tijdens de schoolvakanties en feestdagen. De rechtbank roept beide ouders op om in onderling overleg de praktische uitvoering van deze regeling te regelen. De beschikking is gegeven door mr. E.A. Coyajee-Kappers, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 28 december 2006.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
hoofdverblijfplaats
omgangsregeling
zaak-/rekestnrs.: 128124/06-3082 en 129124/06-3494
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 28 december 2006
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur: mr. M. Bootsma,
--tegen--
[naam verweerder],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur: mr. M. Middeldorp,
advocaat: mr. S. van Gestel.
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 20 september 2006 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen;
- het op 19 oktober 2006 ingekomen verzoekschrift van de man, met bijlagen;
- de op 18 oktober 2006 ingekomen brief van de procureur van de vrouw, met bijlagen;
- de op 5 december 2006 ingekomen brief van de advocaat van de man met daarin het verzoek om het verzoekschrift van de man te beschouwen als zijnde verweerschrift;
- de op 6 december 2006 ingekomen brief van de procureur van de vrouw, met bijlagen.
- het verhandelde ter terechtzitting op 19 december 2006 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun raadslieden.
2 De vaststaande feiten
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:
2.1 Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd, welk huwe-lijk is ontbon-den door de inschrijving in de regis-ters van de burger-lijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 20 oktober 1998.
2.2 In het in september 1998 door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant zijn
partijen overeengekomen dat zij gezamenlijk met het gezag over de minderjarige [naam]:
- [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
blijven belast en dat zij de opvoeding en verzorging van [naam kind] in de vorm van een co-ouderschap zullen uitoefenen, waaraan zij in onderling overleg vorm zullen geven.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
Het verzoek van de vrouw strekt tot wijziging van het door partijen in september 1998 ondertekende echtscheidingsconvenant, en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [naam kind] bij haar zal zijn. Voorts verzoekt zij vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige.
4 Het verweer
De man verzoekt – indien de vrouw haar verhuizing naar [naam gemeente] doorzet - wijziging van het convenant, in die zin dat hij verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [naam kind] bij hem zal zijn en dat er tussen de vrouw en [naam kind] een nader door partijen vast te stellen omgangsregeling zal gelden.
5 Beoordeling van het verzoek
5.1 Partijen hebben hun co-ouderschap als volgt vorm gegeven. Nadat de vrouw in 1998 haar baan had opgezegd, verzorgde zij vanaf dat tijdstip [naam kind] door de week en de man verzorgde hem van vrijdagmiddag tot en met maandagochtend. Om hen moverende redenen is de zorgregeling in het jaar 2000 veranderd in een week op/week af-schema. Partijen hadden in die periode problemen, die zij met behulp van een mediator hebben opgelost. In dat kader zijn zij een nieuwe zorgregeling overeengekomen, die als volgt luidt:
Week 1: vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de man
Week 2: het weekeinde bij de vrouw
Week 3: de donderdagmiddag tot maandagochtend bij de man
Week 4: vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de man
Met betrekking tot de vakanties en de verjaardagen van de ouders en de naaste familieleden zijn er vaste afspraken gemaakt. De vrouw onderhoudt de contacten met de school van [naam kind] en de man regelt zijn sport. Omtrent de persoonlijke verzorging van [naam kind] hebben partijen eveneens afspraken gemaakt.
Deze zorgregeling loopt vanaf ongeveer 2001 tot op de dag van vandaag naar tevredenheid van [naam kind] en alle overige betrokkenen.
5.2 De vrouw is hertrouwd en heeft nog twee kinderen gekregen: [naam kind] en [naam kind] van thans ongeveer zeven respectievelijk twee jaar oud. Haar echtgenoot werkt als piloot bij [naam].
De man is eveneens hertrouwd en heeft ook twee kinderen gekregen: [naam kind] en [naam kind] van thans ongeveer vier jaar respectievelijk vier maanden oud. Hij heeft een eigen bedrijf. Op vrijdag heeft hij een vrije dag. Zijn echtgenote werkt eveneens en heeft op woensdag haar vrije dag.
De man en de vrouw zijn de afgelopen jaren diverse malen verhuisd en hebben daarbij gezorgd dat zij dicht bij elkaar in de buurt woonden c.q. wonen in verband met de zorgregeling van [naam kind]. De afstand tussen hun huizen is thans ongeveer twee kilometer. [naam kind] gaat naar de Vrije School in [naam gemeente]. Hij zit op judo en is een skater.
5.3 De vrouw heeft zonder overleg met de man beslist om in februari 2007 naar [naam gemeente], 15 kilometer van [naam gemeente] verwijderd, te verhuizen. De man is daarvan in september 2006 op de hoogte geraakt, doordat de vrouw haar huis in [naam gemeente] met een bord “te koop” in de tuin te koop heeft aangeboden. De vrouw stelt dat zij de beslissing om te verhuizen weloverwogen heeft gemaakt. Zij heeft in [naam gemeente] een boerderij met grond gekocht waar zij een eigen bedrijf gaat oprichten op het gebied van tuinieren en het kweken van biologische groenten en fruit. Haar beslissing om naar [naam gemeente] te verhuizen, en niet naar een plaats dichter in de buurt van de woonplaats van de man, is voortgekomen uit de wens haar zoon [naam kind] in een rustiger omgeving te laten opgroeien en uit het gegeven dat de prijzen van onroerend goed in het Oosten lager zijn dan in het Westen van het land. Ook speelt bij de keuze een rol dat er in [naam gemeente] een grote antroposofische gemeenschap is, waar zij zich bij aan heeft gesloten. Haar zoon [naam kind] heeft een aan autisme verwante stoornis. De natuur en het buitenleven is volgens deskundigen goed voor hem, aldus de vrouw.
5.4 De man verzet zich tegen de verhuizing. Hij stelt daarbij het belang van [naam kind] voorop. De door hem aangevoerde argumenten zullen hierna besproken worden.
5.5 Partijen hebben zich na september 2006 tot de eerder genoemde mediator gewend. Dat heeft geleid tot een patstelling tussen partijen. Daarom verzoeken partijen de rechtbank een beslissing over de hoofdverblijfplaats van [naam kind] te nemen.
5.6 Ook de vrouw stelt het belang van [naam kind] voorop. Dat belang is de leidraad voor de beslissing van de rechtbank. De kwaliteiten van partijen als ouders staan niet ter discussie.
5.7 De vrouw heeft niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de verhuizing van haar gezin noodzakelijk is. Anders dan de vrouw stelt, brengt de verhuizing wel degelijk een wezenlijke verandering in de zorgregeling voor [naam kind] teweeg. Bij handhaving van de huidige zorgregeling onderschat de vrouw de tijd en de energie die [naam kind] en de beide gezinnen kwijt zullen zijn met het heen en weer reizen tussen [naam gemeente] en [naam gemeente]. Dat is tijd, die afgaat van vrije tijd en ontspanning gedurende het weekeinde voor [naam kind] en de ouders. Voorts onderschat de vrouw dat, hoewel het onderwijssysteem van de scholen hetzelfde zal zijn, de verandering van leerkrachten en medescholieren midden in het schooljaar, het nodige van [naam kind] zal vragen. Hij moet zich weer thuis gaan voelen in een nieuwe omgeving en nieuwe vrienden maken. Het contact en de activiteiten met zijn vrienden in [naam gemeente] zal voor [naam kind] bij een hoofdverblijf in [naam gemeente] beperkt zijn tot drie weekeinden in de vier weken.
De vrouw geeft aan dat zij er oog voor heeft dat [naam kind] zijn vrienden en huidige leven zal missen, maar zij stelt dat [naam kind] een hechte band met haar en het gezin heeft en zij acht [naam kind] flexibel genoeg om de verandering aan te kunnen. De rechtbank kan de hechtheid van het gezin en de flexibiliteit van [naam kind] niet beoordelen. Wel is het een algemene ervaringsregel dat verbreking van de continuïteit van woon- en sociale leefomgeving voor een kind van elf jaar ingrijpend is. De rechtbank acht het niet in het belang van [naam kind] hem daaraan bloot te stellen. De vrouw heeft nog gesteld dat als [naam kind] na verloop van tijd niet gelukkig zal zijn in zijn nieuwe omgeving, zij hem niet krampachtig bij zich zal houden. Op zich geeft de vrouw hiermee te kennen het belang van [naam kind] voorop te stellen, maar de rechtbank acht de verandering van woon- en leefomgeving voor [naam kind] zo ingrijpend, dat ook als dit een mislukking zou worden, [naam kind] daar niet aan bloot gesteld dient te worden.
5.8 De man heeft ter zitting erkend dat als de hoofdverblijfplaats van [naam kind] bij hem zal zijn, hij [naam kind] feitelijk minder zal zien dan in de thans geldende zorgregeling. De zorgregeling wordt dan immers omgedraaid. De man heeft daaromtrent gesteld dat hij het belang van [naam kind] om in zijn vertrouwde woon- en leefomgeving met de daarbij behorende sociale contacten te blijven wonen en het afmaken van de onderbouw van zijn school belangrijker vindt dan zijn eigen belang. Voorts heeft hij toegezegd om op maandagmiddag, dinsdagmiddag en donderdagmiddag thuis te zullen zijn als [naam kind] uit school komt, zodat [naam kind] niet naar de naschoolse opvang hoeft. Hij stelt dat hij zich dat kan veroorloven, omdat zijn bedrijf goed loopt en hij meer mensen dan voorheen in dienst heeft, die hem bij afwezigheid kunnen vervangen. De rechtbank gaat er vanuit dat hij deze toezegging gestand doet.
5.9 Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het verzoek van de man zal worden toegewezen en het verzoek van de vrouw wordt afgewezen. Voorts zal de rechtbank een omgangsregeling tussen de vrouw en [naam kind] bepalen, welke niet strijdig lijkt met het belang van de minderjarige. De rechtbank doet een beroep op de ouders om, los van hun eigen belangen, te bezien of deze omgangsregeling op den duur in het belang van [naam kind] zal zijn.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Wijst het verzoek van de vrouw af.
6.2 Bepaalt met dienovereenkomstige wijziging van hetgeen partijen in hun in september 1998 ondertekend convenant zijn overeengekomen, dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [naam]:
- [naam kind], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats],
is bij de man.
6.3 Stelt de volgende regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht:
De vrouw en voornoemde minderjarige zijn gerechtigd omgang met elkaar te hebben gedurende drie weekenden per vier weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen. Partijen dienen in onderling overleg het halen en brengen te regelen.
6.4 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Coyajee-Kappers, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 28 december 2006, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Muller als griffier.