RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 1847 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2006[HD1]
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Scheggetman, werkzaam bij ACP politie vakorganisatie te Leusden,
de korpsbeheerder van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland,
verweerder.
Bij besluit van 21 april 2005 heeft verweerder op grond van artikel 89, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) besloten de aanstelling van eiseres met een proeftijd van een jaar, niet te verlengen, noch om te zetten in een vaste aanstelling. Verweerder heeft bij dit besluit eiseres per 23 april 2005 eervol ontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 2 juni 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 december 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is verweerder gemotiveerd afgeweken van het advies van 15 september 2006 van de bezwaaradviescommissie.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 23 januari 2006, aangevuld bij brief van 14 maart 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 december 2006, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M. Scheggetman, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.M.A.C. Teunissen, werkzaam als extern adviseur.
2.1 Bij besluit van 21 oktober 2002 heeft verweerder eiseres per 4 november 2002, uiterlijk tot en met 4 mei 2004, aangesteld in de functie van assistent-politiemedewerker in de rang van aspirant. Op 27 januari 2003 is eiseres een dienstgeval overkomen, waardoor zij tot 23 februari 2003 met ziekteverlof was. Op 13 april 2004 heeft verweerder met eiseres een beoordelingsgesprek gevoerd, waarna de beoordeling over het tijdvak januari 2003 tot april 2004 is vastgesteld. Bij besluit van 29 april 2004 heeft verweerder eiseres met ingang van 23 april 2004 in tijdelijke dienst aangesteld, met een proeftijd van een jaar, in de functie van surveillant A. Op 19 oktober 2004 heeft verweerder met eiseres een functioneringsgesprek gevoerd. Het verslag hiervan is op 8 december 2004 ondertekend. Op 16 december 2004 is eiseres (opnieuw) een dienstongeval overkomen. Vanaf 17 december 2004 is zij arbeidsongeschikt gemeld.
2.2 Naar aanleiding van een onderhoud dat verweerder op 14 april 2005 met eiseres heeft gevoerd heeft eiseres een verzoek ingediend tot verlenging van de proeftijd met een jaar. Verweerder heeft dit op 21 april 2005 afgewezen. Bij besluit van 28 mei 2005 is dit primaire besluit gewijzigd, voor zover dit betrekking had op doorbetaling van de bezoldiging van eiseres. Op 25 april 2005 heeft een beoordeling van eiseres plaatsgevonden over de periode 19 april 2004 tot 23 april 2005. In bezwaar heeft verweerder het (ontslag)besluit van 21 april 2005 gehandhaafd.
2.3 Op 23 december 2005 heeft eiseres een operatie ondergaan aan haar linkerenkel. Eiseres is nog niet volledig hersteld, omdat zij sinds de operatie last heeft van een slijmbeursontsteking.
2.4 Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij stelt allereerst zich te kunnen vinden in het advies van de bezwaaradviescommissie die adviseerde tot gegrondverklaring van het bezwaar. Voorts bevreemdt het eiseres dat zij ten tijde van de beoordeling van 13 april 2004 goed functioneerde, terwijl dit blijkens het verslag van het functioneringsgesprek van 19 oktober 2004 niet het geval zou zijn. Vervolgens voert eiseres aan dat zij als gevolg van het dienstongeval van 16 december 2004 onvoldoende in de gelegenheid is geweest haar functioneren te verbeteren. Als zij een half jaar de tijd zou hebben gekregen zich te verbeteren, zou dit zeker zijn gelukt. Ook stelt eiseres dat verweerder na het dienstongeval geen initiatieven heeft ondernomen om eiseres te re-integreren. Eiseres heeft zelf regelmatig aangegeven aan de slag te willen in een administratieve functie. Ten onrechte is verweerder ervan uitgegaan dat sprake zou zijn van een maandenlange revalidatie, voordat eiseres in haar functie zou kunnen hervatten. Uit brieven van haar behandelaar blijkt dat eiseres waarschijnlijk volledig zal herstellen. Ter zitting heeft eiseres benadrukt dat verweerder zich niet had mogen onttrekken aan zijn plicht eiseres te re-integreren, nu haar uitval is veroorzaakt door een dienstongeval. In het kader van een administratieve functie had zij kunnen werken aan haar verbeterpunten, aldus eiseres.
2.5 Verweerder geeft aan dat de beoordeling van 13 april 2004 en het functioneringsgesprek op 25 oktober 2004 niet vergeleken kunnen worden, omdat het gaat om verschillende functies op een verschillend niveau. Volgens verweerder heeft eiseres zich in het functioneringsgesprek van 25 oktober 2004 kunnen vinden. Verweerder betwist de stelling van eiseres, dat zij zonder de arbeidsongeschiktheid, aan het eind van de proeftijd naar behoren zou hebben gefunctioneerd. Daarnaast is verweerder van mening dat hij gedurende ongeveer acht maanden een goed beeld heeft gekregen van het functioneren van eiseres. Eiseres wist wat verweerder van haar verwachtte. Zij is voortdurend door haar leidinggevende gecoacht. Verweerder acht het advies van de bezwarenadviescommissie op dit punt tegenstrijdig. Meegewogen is dat eiseres buiten haar schuld een dienstongeval kreeg. Tot slot stelt verweerder dat hem niet kan worden verweten dat eiseres niet is gere-integreerd. Eiseres heeft niet aangeboden in een aangepaste setting aan de slag te gaan. Volgens verweerder behoefde hij dit niet aan eiseres aan te bieden, omdat er geen zicht was op hervatting door eiseres in haar eigen functie binnen afzienbare tijd. Hoewel de beoordeling van 25 april 2005 niet aan het ontslagbesluit ten grondslag kan zijn gelegd, speelt hij wel een rol in de bezwaarfase. Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat herstel van eiseres binnen een redelijke termijn niet viel te verwachten.
2.6 Artikel 89, tweede lid, Barp bepaalt, dat aan de aspirant, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die tegen het einde van de proeftijd, bedoeld in artikel 3, tweede lid, niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid of geschiktheid, eervol ontslag wordt verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de proeftijd is verstreken.
Artikel 3, tweede lid, Barp bepaalt, dat, indien de aspirant voldoet aan de gestelde kwalificatie-eisen, hij aansluitend aan de aanstelling in tijdelijke dienst, wordt aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd van een jaar, op aanvraag van de aspirant in bijzondere gevallen te verlengen of zo nodig ambtshalve te verlengen met de tijd gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht.
2.7 Uit het verslag van het functioneringsgesprek dat op 19 oktober 2004 met eiseres is gehouden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onder meer dat eiseres op dat moment niet voldeed aan de eisen van bekwaamheid of geschiktheid voor de functie van surveillant A. De kern van de kritiek op het functioneren van eiseres was, dat zij te weinig initiatieven nam en onvoldoende zelfstandig optrad. Eiseres heeft deze kritiekpunten niet bestreden. Evenmin heeft zij bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van 25 april 2005. Zij stelt zich echter op het standpunt dat wanneer zij in totaal zes maanden de tijd zou hebben gekregen haar functioneren te verbeteren, dit haar volledig zou zijn gelukt. De rechtbank acht dit onwaarschijnlijk, te meer daar eiseres al vanaf april 2004 in de functie van surveillant A werkzaam was. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat hij eiseres in de periode van april 2004 tot 19 oktober 2004 regelmatig heeft gewezen op haar tekortkomingen en dat eiseres in die periode intensief is gecoacht. Bovendien heeft verweerder erop gewezen dat eiseres in de periode van 19 oktober 2004 tot het dienstongeval op 16 december 2004 geen wezenlijke verbetering in haar functioneren heeft laten zien. De omstandigheid dat eiseres in de periode na het dienstongeval wellicht door het verrichten van administratief werk aan haar verbeterpunten had kunnen werken, zoals eiseres heeft aangevoerd, zou nooit hebben kunnen leiden tot bekwaamheid of geschiktheid voor de functie van surveillant A. Het werken in de executieve politiedienst is immers van een geheel andere orde dan administratief werk.
2.8 Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat verweerder te weinig werk heeft gemaakt van haar re-integratie. In dit verband is van belang het antwoord op de vraag of verweerder op het moment waarop de proeftijd van eiseres afliep (22 april 2005) zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het herstel van eiseres gericht op het opnieuw vervullen van haar functie van surveillant A niet binnen redelijke termijn was te verwachten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Om een antwoord te krijgen op deze vraag, heeft verweerder de bedrijfsarts regelmatig om een advies gevraagd. De bedrijfsarts heeft in de periode tussen 6 januari 2005 en de datum waarop de proeftijd afliep herhaaldelijk aangegeven dat eiseres ongeschikt was voor de vervulling van haar eigen functie. Verweerder heeft in dit verband een nadere verklaring van de bedrijfsarts in het geding gebracht. Deze verklaring, gedateerd 8 mei 2006, luidt onder meer als volgt: "Uw medewerker was per 21 april 2005 volledig arbeidsongeschikt voor haar eigen functie en er was geen reële kans op herstel in haar functie binnen afzienbare tijd. Momenteel is zij nog steeds arbeidsongeschikt voor haar eigen functie." Uit de brieven van de behandelaar van eiseres, noch anderszins is gebleken dat de adviezen die verweerder in het eerste kwartaal 2005 van de bedrijfsarts ontving, ondeugdelijk waren. Inmiddels kan worden gezegd dat deze adviezen juist waren, omdat eiseres nog steeds niet volledig is hersteld. Verweerder mocht dan ook op deze adviezen afgaan.
2.9 Eiseres heeft er nogal de nadruk op gelegd dat, nu zij als gevolg van een dienstongeval haar functie niet meer kon vervullen, verweerder te meer gehouden was haar te re-integreren. De rechtbank volgt eiseres in deze stelling niet. Op zichzelf speelt de omstandigheid dat sprake is geweest van een dienstongeval in het re-integratieproces geen rol. Dat sprake is geweest van een dienstongeval speelt echter als bijzondere omstandigheid wel een rol in de belangenafweging die verweerder heeft moeten maken voordat hij kon komen tot het besluit om de proeftijdaanstelling van eiseres niet te verlengen en evenmin om te zetten in een vaste aanstelling. In het licht van het feit dat verweerder er in redelijkheid aan kon twijfelen of eiseres binnen afzienbare termijn zou voldoen aan de eisen van bekwaamheid voor haar functie, alsmede gelet op het feit dat herstel van eiseres voor de uitoefening van haar functie niet binnen redelijke termijn was te verwachten, mocht verweerder in de afweging van belangen minder gewicht toekennen aan de omstandigheid dat sprake was van een dienstongeval.
2.10 De rechtbank acht het, gelet op de lange duur van de arbeidsongeschiktheid van eiseres, overigens onaannemelijk dat zij haar ontslag zou hebben kunnen voorkomen, als verweerder de proeftijdaanstelling zou hebben verlengd. In juni 2006 was eiseres immers nog volledig arbeidsongeschikt voor haar eigen functie, terwijl voorts is gebleken dat zij thans nog niet volledig is hersteld. In het licht van hetgeen omtrent het functioneren van eiseres is overwogen, acht de rechtbank het bovendien onaannemelijk dat verweerder, als eiseres niet arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, de proeftijdaanstelling zou hebben omgezet in een vaste aanstelling.
2.11 Het voorgaande leidt tot de slotsom, dat verweerder in redelijkheid is kunnen komen tot zijn besluiten om de proeftijd van eiseres niet te verlengen, noch de proeftijdaanstelling om te zetten in een vaste aanstelling.
2.12 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, rechter, en op 29 december 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.