RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer,
zaaknummer: 130648 HA RK 06-132
datum beslissing: 13 december 2006
verzoeker,
raadslieden mrs. H.G. Koopman en P.L.H.M. Souren, advocaten te Amsterdam.
1.1 Op de openbare zitting van 13 december 2006 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [rechter 1], voorzitter, en mrs. [rechter 2] en [rechter 3], rechters, hierna gezamenlijk te noemen: de meervoudige kamer, deel uitmakend van deze rechtbank, sector strafrecht. Het verzoek is gedaan in de aanhangige zaak met parketnummer: [nummer] tegen verdachte [verzoeker], hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De meervoudige kamer heeft mondeling op het verzoek gereageerd en medegedeeld dat zij niet in de wraking berust.
1.3 Verzoeker, de officier van justitie en de meervoudige kamer zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de zitting van 13 december 2006. Verzoeker werd bijgestaan door zijn raadslieden.
1.4 De meervoudige kamer heeft met mondeling bericht daarvan, van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt, doch is in een later stadium ten aanzien van de derde aangevoerde grond tot wraking op verzoek van de wrakingskamer ter zitting verschenen en gehoord.
1.5 De officier van justitie in de hoofdzaak heeft mondeling gereageerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1 Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek de drie navolgende gronden aangevoerd:
a. Voorafgaand aan de terechtzitting is in een landelijk dagblad een bericht verschenen dat de inhoudelijke behandeling van de ‘snelkookpanmoord’ op 13, 14 en 15 december 2006 plaats zou vinden. De voorzitter heeft in de hoofdzaak ter terechtzitting medegedeeld dat het daaraan ten grondslag liggende persbericht, alvorens dit is uitgegaan, aan hem is voorgelegd. Volgens de raadslieden moet uit het persbericht worden opgemaakt dat de inhoudelijke behandeling op die data koste wat het kost doorgang zou vinden en dat de - reeds voorafgaand aan de zitting door de verdediging kenbaar gemaakte - verzoeken, hoe dan ook van de hand zouden worden gewezen. Deze gang van zaken getuigt volgens de raadslieden van vooringenomenheid.
b. De voorzitter heeft voorafgaand aan de behandeling van de hoofdzaak in een soort inleiding de aandacht gevraagd van het publiek en deze als ‘betrokkenen’ aangesproken. De verdediging is van mening dat het niet anders kan dan dat de voorzitter hiermee de familie [C] heeft bedoeld. Het aanspreken van de familie [C] als ‘betrokkenen’ kan niet anders worden uitgelegd dan dat de rechtbank ervan uitgaat dat mw. [C] niet meer leeft, hetgeen juist een punt is dat de verdediging zal bestrijden. De schijn van partijdigheid is daarmee gewekt, aldus de raadslieden.
c. Op 4 oktober 2006 heeft de rechtbank in haar beschikking een opdracht tot onderzoek gegeven aan het NFI (Nederlands Forensisch Instituut). Na inhoudelijk overleg tussen de voorzitter en de rechter-commissaris dat in een later stadium heeft plaatsgevonden, is deze - voor de verdediging van groot belang zijnde - opdracht veralgemeniseerd en geherformuleerd. Dit komt omdat het NFI heeft aangegeven dat zij, om de opdracht zoals in eerste instantie geformuleerd uit te voeren, de beschikking diende te hebben over het gehele dossier. Voorts heeft het NFI aangegeven dat het onderzoek nog geruime tijd zou duren en niet afgerond zou zijn voor de geplande zittingsdata.
De raadslieden maken bezwaar tegen dit huns inziens heimelijk gevoerde overleg, dat - zo zou blijken uit een brief van de rechter-commissaris aan de raadslieden - inhoudelijk van aard is geweest. De rechter-commissaris schrijft immers dat na overleg met de voorzitter tot een nadere invulling van de opdracht is gekomen. Deze bemoeienis van de voorzitter getuigt volgens de raadslieden van vooringenomenheid van de meervoudige kamer.
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert, hierna ook te noemen de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, hierna ook te noemen de objectieve toets. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2 Het volgende wordt overwogen.
Het persbericht waar de voorzitter van de meervoudige kamer voorafgaand aan de zitting kennis van heeft genomen gaat uitsluitend over de planning van de rechtbank. Zonder planning is het houden van een zitting niet mogelijk. Het feit dat kenbaar wordt gemaakt wanneer de zaak voor inhoudelijke behandeling gepland staat, wil niet zeggen dat niet - als gevolg van zich tijdens de zitting voordoende omstandigheden - van die planning af kan worden geweken, mocht daar reden voor zijn. Uit deze omstandigheid kan derhalve geen (schijn van) partijdigheid van de voorzitter (of de meervoudige kamer) worden afgeleid.
Tegenwoordig is het niet ongebruikelijk dat de rechtbank de aanwezigen in de zittingszaal voor aanvang van een zitting toespreekt, indien dit de rechtbank dienstig voorkomt. De daarbij door de voorzitter gehanteerde term ‘betrokkenen’ is zodanig neutraal, dat daaruit niet afgeleid kan worden dat de voorzitter (of de meervoudige kamer) daarmee de schijn heeft gewekt in deze zaak niet onpartijdig te zijn.
Hoewel deze wrakingsgrond niet tegelijk met de andere twee wrakingsgronden ter terechtzitting is voorgedragen zal de wrakingskamer om redenen van praktische aard ook deze wrakingsgrond beoordelen.
De rechter-commissaris heeft in de door de raadslieden overgelegde brief aangegeven dat zij heeft gesproken met de voorzitter over de invulling van de opdracht aan het NFI. De voorzitter heeft op verzoek van de wrakingskamer aangegeven dat daartoe een overleg tussen hem en de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, welk overleg enkel logistiek van aard is geweest en waarbij slechts door hem is gezegd dat de rechter-commissaris zich aan de door de meervoudige kamer gegeven opdracht diende te houden. De zinsnede ‘nadere invulling geven’ duidt naar het oordeel van de wrakingskamer niet zonder meer op een inhoudelijk overleg. Niet aannemelijk is geworden dat door de voorzitter met de rechter-commissaris over inhoudelijke wijzigingen van de opdracht aan het NFI is gesproken, zodat daaruit geen (schijn van) partijdigheid kan worden afgeleid.
3.3 De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen - gezien het hiervoor overwogene - noch een subjectieve, noch een objectieve grond voor wraking.
3.4 De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
4.1 wijst het verzoek om wraking af;
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. van der Meer, voorzitter, en mrs. E.A. Coyajee-Kappers en B. Vogel, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2006 in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.