ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5326
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.J.P. Veenhof
- Rechtspraak.nl
Vordering tot bijschrijving van ingehouden vakantie-uren tijdens ziekte
In deze arbeidszaak vordert eiser, die sinds 9 juni 1980 in dienst is bij Ahrend Produktiebedrijf Zwanenburg B.V., de bijschrijving van 40 vakantie-uren die door zijn werkgever ten onrechte zijn ingehouden tijdens zijn ziekte. Eiser heeft zich op 17 december 2004, tijdens een vakantie in Marokko, tot een arts gewend vanwege schouder- en maagklachten. De arts heeft vastgesteld dat eiser arbeidsongeschikt was van 17 tot en met 28 december 2004. Eiser heeft vervolgens een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, dat bevestigde dat hij ongeschikt was voor zijn werkzaamheden als metaalbewerker bij Ahrend. Echter, de bedrijfsarts van Ahrend betwistte de arbeidsongeschiktheid en oordeelde dat eiser vanaf 20 december 2004 weer in staat was om passende werkzaamheden te verrichten.
De kantonrechter heeft in zijn oordeel meer gewicht toegekend aan het oordeel van de bedrijfsarts dan aan het deskundigenoordeel van het UWV. Dit kwam voort uit het feit dat het deskundigenoordeel slechts was gebaseerd op door eiser aangedragen gegevens en dat het UWV Ahrend en de bedrijfsarts niet had geraadpleegd. De kantonrechter oordeelde dat het deskundigenoordeel niet voldeed aan de eisen van artikel 7:629a BW, omdat het geen inzicht gaf in de totstandkoming ervan en pas ruim een half jaar na de rapportage van de bedrijfsarts was opgesteld.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van eiser afgewezen, met de overweging dat de werkgever niet gehouden was om de ingehouden vakantie-uren terug te betalen. Eiser werd bovendien veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat hij in het ongelijk werd gesteld.