RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 10867
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 november 2006
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. H.M. de Roo, advocaat te Haarlem,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 7 augustus 2006, verzonden op diezelfde datum, heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 14 september 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 31 oktober 2006 is tevens verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder voor 15 november 2006 althans binnen een nader te bepalen redelijke termijn een (zorgvuldige) beslissing op bezwaar neemt, rekening houdend met aangedragen feiten en omstandigheden, op straffe van een dwangsom indien de beslissing op bezwaar uitblijft.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 november 2006, alwaar verzoekster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en alwaar verweerder is vertegenwoordigd door J. Hartmans, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2.1 In juli 2004 heeft verzoekster een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij in verband met echtscheiding de echtelijke woning diende te verlaten en zij gelet op haar gezondheidsproblemen over zelfstandige woonruimte zou dienen te beschikken. Deze aanvraag is afgewezen en het hiertegen ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard. In augustus 2005 heeft zij nogmaals om een urgentieverklaring verzocht, omdat zij niet beschikte over zelfstandige woonruimte en inwoonde bij haar dochter te Wormerveer, hetgeen haar gezondheidsklachten verergerde. Ook deze aanvraag is afgewezen en het hiertegen ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard. Op 4 juli 2006 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om een urgentieverklaring omdat zij thans dakloos is en in haar auto woonachtig is. Op 14 juli 2006 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verzoekster en een woonconsulent van verweerder in het bijzijn van de heer [naam], werkzaam bij Stichting Informatie Steunpunt. Vervolgens is de aanvraag voorgelegd aan de urgentiecommissie, die haar advies aan verweerder op 7 augustus 2006 heeft uitgebracht. Verweerder heeft daarop, conform het advies van de urgentiecommissie, de aanvraag van verzoekster op 7 augustus 2006 afgewezen.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster geen voorrang boven andere woningzoekenden toekomt, omdat de problemen die verzoekster ondervindt nu zij niet beschikt over zelfstandige woonruimte niet leiden tot een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie. Ook is er geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen. Op 24 november 2006 zal een hoorzitting plaatsvinden, waarna binnen zes weken een beslissing zal worden genomen.
2.3 Verzoekster kan zich hier niet mee verenigen. Gelet op verzoeksters medische klachten, die snel toenemen omdat zij thans in haar auto verblijft en de temperaturen gaan dalen, is sprake van een maatschappelijk onaanvaardbare situatie. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft zij een brief overgelegd van psycholoog Reitsma van 25 oktober 2006 en van huisarts Bezemer van 15 oktober 2006. De door verweerder gestelde termijn waarbinnen over het bezwaar van verzoekster zal worden beslist, ruim zeven weken na de hoorzitting van 24 november 2006, is niet acceptabel voor verzoekster. Ter zitting is verzocht om als voorlopige voorziening te bepalen dat verzoekster gedurende de behandeling van haar bezwaar zal worden behandeld als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring, en dat verweerder alvorens zij een besluit op bezwaar neemt met spoed een advies inwint van de GGD.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.5 In artikel 15, eerste lid, Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 1999 (hierna: Huisvestingsverordening) is - voor zover hier van belang - bepaald dat als een woningzoekende dringend behoefte heeft aan (andere) woonruimte, verweerder in de in artikel 16 omschreven gevallen op schriftelijk verzoek een urgentieverklaring kan verlenen, tenzij (artikel 15, tweede lid, Huisvestingsverordening) de woningzoekende zelf verantwoordelijk kan worden gesteld voor de ontstane woonproblematiek of die onvoldoende pogingen heeft gedaan om zelf een oplossing te vinden.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, Huisvestingsverordening kan verweerder met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 een medische of sociale urgentie verlenen indien er sprake is van een medische of psychosociale klacht in relatie met de huidige woning waaruit een dringende noodzaak tot (her)huisvesting op korte termijn voortvloeit. Deze noodzaak is alleen aanwezig als er sprake is van een levensbedreigende situatie.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, Huisvestingsverordening vraagt verweerder voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de urgentieaanvraag advies aan de urgentiecommissie, zoals bedoeld in de Verordening Regionale Urgentiecommissie 2001.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, Verordening Regionale Urgentiecommissie 2001 heeft de urgentiecommissie - onder meer - tot taak om, met inachtneming van het bepaalde in de Huisvestingsverordening 1999 voor aanvragen van medische en (psycho)sociale aard zonodig advies in te winnen bij de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zuid-Kennemerland (hierna GGD), welk advies geldt als een "zwaarwegend" advies.
2.6 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het bezwaarschrift van verzoekster op 24 november 2006 behandeld wordt door de commissie bezwaar en beroep in een hoorzitting en dat het streven is om zo spoedig mogelijk daarna op het bezwaar te beslissen. Voorts heeft de gemachtigde toegezegd dat zo spoedig mogelijk een GGD-advies in te winnen. Aanleiding voor het inwinnen van dit advies is onder meer de brief van psycholoog Reitsma van 25 oktober 2006 en van huisarts Bezemer van 15 oktober 2006. De GGD zal zowel adviseren omtrent de medische als de psychosociale situatie van verzoekster.
2.7 Gelet op hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht en heeft toegezegd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorziening te treffen die verder strekt dan hetgeen door verweerder in de bezwaarfase nog ter hand zal worden genomen. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat zo spoedig mogelijk tot besluitvorming zal worden overgegaan. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen om die reden afwijzen.
2.8 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder, nu verweerder eerst na het indienen van het verzoek op de voorlopige voorziening heeft toegezegd met spoed een besluit op het bezwaar te zullen nemen.
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.2 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem dient te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.3 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoekster betaalde griffierecht van € 141,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, en op 17 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.