ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ4863

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-5827
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op huursubsidie wegens gebrek aan rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op huursubsidie. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.G. Fischer, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die haar huursubsidie had herzien en teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen recht op huursubsidie had omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf in Nederland. De beoordeling van het rechtmatig verblijf is voorbehouden aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, en eiseres beschikte niet over het vereiste bewijs van rechtmatig verblijf. De rechtbank benadrukte dat het enkele feit dat eiseres EU-onderdaan is, niet automatisch impliceert dat zij rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank volgde de redenering van de verweerder dat eiseres een document moest overleggen waaruit haar rechtmatig verblijf blijkt, en dat zij niet kon aantonen dat zij aan de voorwaarden voldeed. Eiseres had ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de terugvordering van de huursubsidie achterwege zou blijven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 5827
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2006
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
tegen:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 11 oktober 2005 heeft verweerder de aan eiseres toegekende huursubsidie over het tijdvak 1 juli 2004 -1 juli 2005, respectievelijk het tijdvak 1 juli 2005 - 1 januari 2006 herzien en vastgesteld op € 0,-- en tevens de over deze tijdvakken uitbetaalde subsidie van € 483,38, respectievelijk € 988,28 teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brieven van 24 oktober 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 mei 2006 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 mei 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 oktober 2006, alwaar eiseres is persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.M. Kocken, werkzaam bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 10 Huursubsidiewet, voor zover thans van belang, wordt, als de huurder vreemdeling is, huursubsidie slechts toegekend indien deze rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 onder a tot en met 1, Vreemdelingenwet 2000.
2.2 Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2.3 Ingevolge artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 - voor zover hier van belang - verschaft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
2.4 Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 heeft de vreemdeling die de nationaliteit bezit van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel Zwitserland, en die zich naar Nederland begeeft of in Nederland verblijft, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
c. is ingeschreven voor een opleiding die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of in het Centraal register beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, om als hoofdbezigheid een studie of beroepsopleiding te volgen, beschikt over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt, en hij met een verklaring of een gelijkwaardig middel naar zijn keuze de zekerheid verschaft dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan voor zichzelf en zijn familieleden;
d. een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, is van een vreemdeling als bedoeld onder a of b;
e. de echtgenoot, de geregistreerde partner of een kind is dat ten laste is van een vreemdeling als bedoeld onder c;
f. familielid is als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, en hij in het land van herkomst ten laste is van of inwoont bij een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c;
g. familielid is als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, en hij vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid onder a, b of c, strikt behoeft; of
h. partner is als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, en hij een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, dan wel rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn, jonger dan 18 jaar, is van een zodanige partner.
2.5 Bij besluiten van 11 oktober 2005 heeft verweerder bepaald dat eiseres, gelet op haar verblijfsstatus, geen recht op huursubsidie heeft. Eiseres beschikt niet over een bewijs van rechtmatig verblijf.
2.6 Eiseres bestrijdt dat er twijfel is omtrent de rechtmatigheid van haar verblijf. Zij stelt dat zij, aangezien zij EU-onderdaan is, op grond van artikel 8, onder e, Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijft. Nu de Huursubsidiewet geen bewijs van rechtmatig verblijf vraagt van eiseres en er derhalve geen wettelijke grondslag is, kan het ontbreken daarvan haar niet worden tegengeworpen. Zij is bovendien hierover bij binnenkomst in Nederland en bij haar inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie hierover niet geïnformeerd, aldus eiseres.
2.7 Uit artikel 10 Huursubsidiewet volgt dat teneinde aanspraak te kunnen maken op huursubsidie er sprake moet zijn van rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder e, Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het enkele feit dat eiseres EU-onderdaan is niet van rechtswege impliceert dat zij ook een rechtmatige verblijfsstatus heeft. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit artikel 8.12, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 blijkt dat ook het rechtmatig verblijf voor EU-onderdanen aan een aantal voorwaarden onderhevig is. Dit is in overeenstemming met artikel 1, eerste lid, van (EEG)Richtlijn 90/364 van de Raad van 28 juni 1990 waarin is bepaald dat de lidstaten van onderdanen van een lidstaat die op hun grondgebied willen verblijven, mogen verlangen dat zij voor zichzelf en hun familieleden een ziektekostenverzekering hebben die alle risico's in het gastland dekt en over toereikende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste van de bijstandsregeling van het gastland komen. Het is eveneens in overeenstemming met jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zoals diens uitspraak van 17 september 2002, zaaknummer C413/99 (Baumbast).
2.8 De beoordeling of voldaan is aan de gestelde voorwaarden en of er derhalve sprake is van rechtmatig verblijf is voorbehouden aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Deze is ingevolge artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 ook degene die het schriftelijke document verschaft waaruit de rechtmatige verblijfsstatus blijkt. Verweerder heeft in deze derhalve geen zelfstandige bevoegdheid de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres te beoordelen.
2.9 Gelet op het vorenoverwogene kan verweerder in redelijkheid van eiseres verlangen dat zij een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 200 overlegt als bewijs van rechtmatig verblijf. Nu gebleken is dat eiseres hierover niet beschikt, heeft verweerder terecht geoordeeld dat niet vaststaat dat zij rechtmatig verblijf heeft.
2.10 Voor zover eiseres heeft betoogd nooit te zijn geïnformeerd over de noodzaak om een bewijs van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 aan te vragen overweegt de rechtbank dat van een ieder mag worden verwacht dat deze zich voldoende informeert omtrent diens rechten en plichten bij vestiging in Nederland. Deze grief treft dan ook geen doel.
2.11 Het betoog van eiseres dat nu zij beschikt over een op 30 december 2005 afgegeven document ten bewijze van haar rechtmatige verblijf in Nederland, er sprake is van een recht op huursubsidie zodat verweerder dient af te zien van terugvordering, treft evenmin doel. Er zijn immers geen aanknopingspunten dat eiseres in de hier in geding zijnde periode rechtmatig verblijf had.
2.12 De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar betoog dat verweerder ten onrechte niet heeft overwogen of kan worden afgezien van terugvordering. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder slechts in zeer bijzondere situaties geheel of gedeeltelijk afziet van de terugvordering. Verweerder heeft in aanvulling hierop overwogen dat er in het geval van eiseres geen sprake is van een bijzondere situatie. Ook de rechtbank is niet gebleken van een bijzondere situatie. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat verweerder had moeten afzien van de terugvordering.
2.13 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, en op 21 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.