ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ4746

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-9687
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.J. Medze
  • S.J. Giling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening huisvestingsurgentie wegens gebrek aan levensbedreigende situatie

In deze zaak heeft verzoekster op 31 augustus 2006 een aanvraag ingediend voor huisvestingsurgentie, die op 3 oktober 2006 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem werd afgewezen. Verzoekster, die ongeneeslijk ziek is door een kwaadaardige hersentumor, stelde dat haar huidige woning niet voldeed aan haar medische behoeften en dat zij dringend behoefte had aan een woning met een tuin. Tijdens de zitting op 7 november 2006 werd door de gemachtigde van verweerder toegezegd dat er een GGD-advies zou worden ingewonnen en dat er op korte termijn een beslissing op het bezwaar zou worden genomen. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen aanleiding was voor een verder strekkende voorziening, omdat de situatie van verzoekster niet als levensbedreigend werd aangemerkt volgens de Huisvestingsverordening. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de gemachtigde van verweerder had aangegeven dat er spoedig een besluit zou komen over het bezwaar van verzoekster. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, en op 16 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Giling, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 9687
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2006
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2006, verzonden op 4 oktober 2006, heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 9 oktober 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 oktober 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 november 2006, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door [vader verzoekster]. Verweerder is verschenen bij J. Hartmans, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Op 31 augustus 2006 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een huisvestingsurgentie. Op 14 september 2006 heeft in dit kader een gesprek plaatsgevonden tussen verzoekster en een woonconsulent van verweerder. In verband met de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder advies gevraagd aan de urgentiecommissie. Op 2 oktober 2006 heeft de urgentiecommissie advies uitgebracht. Het advies van de urgentiecommissie is om verzoekster geen voorrang boven andere woningzoekenden te geven. Verweerder heeft dit advies in zijn besluit van 3 oktober 2006 overgenomen en de aanvraag van verzoekster afgewezen.
2.2 Verweerder stelt zich in het besluit van 3 oktober 2006 op het standpunt dat verzoekster geen voorrang boven andere woningzoekenden toekomt, omdat de problemen die verzoekster in de woning ondervindt geen levensbedreigende situatie veroorzaken en haar situatie niet maatschappelijk onaanvaardbaar is. Ook is er geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen.
2.3 Verzoekster kan zich hier niet mee verenigen. Verzoekster voert aan dat bij haar in 2004 een kwaadaardige hersentumor is geconstateerd en dat zij ongeneeslijk ziek is. Ten gevolge van haar ziekte kan zij niet meer als stewardess werken en is haar inkomen achteruitgegaan. Zij wil hierom in aanmerking komen voor een woning met een lagere huur dan haar huidige huurwoning. Daarnaast wil zij in aanmerking komen voor een woning met een tuin. De huidige woning van verzoekster heeft geen tuin, terwijl verzoekster er enorme behoefte aan heeft om buiten te zijn en lopen naar een park te veel energie kost. Bij de aanvraag heeft verzoekster ook nog aangegeven dat haar woning somber, klein en erg gehorig is en dat zij last heeft van haar beneden buurvrouw die rookt. Ter zitting heeft verzoekster benadrukt dat haar ziekte levensbedreigend is en niet kan genezen. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster een brief van dr. W. Boogerd, neuroloog, verbonden aan het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, van 31 oktober 2006, overgelegd. Verzoekster is van mening dat verweerder de ernst van haar situatie in het afwijzende besluit heeft miskend. Verzoekster benadrukt verder dat bij toewijzing van een woning in haar situatie geen sprake is van precedentwerking. Verzoekster is erg jong en levensbedreigend ziek. In haar situatie moet zoveel mogelijk hulp worden geboden. Iedere dag is voor verzoekster levensbedreigend en haar huidige woning bevordert haar medische situatie niet.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.5 In artikel 15, eerste lid, Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 1999 (hierna: Huisvestingsverordening) is - voor zover hier van belang - bepaald dat als een woningzoekende dringend behoefte heeft aan (andere) woonruimte, verweerder in de in artikel 16 omschreven gevallen op schriftelijk verzoek een urgentieverklaring kan verlenen, tenzij (artikel 15, tweede lid, Huisvestingsverordening) de woningzoekende zelf verantwoordelijk kan worden gesteld voor de ontstane woonproblematiek of die onvoldoende pogingen heeft gedaan om zelf een oplossing te vinden.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, Huisvestingsverordening kan verweerder met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 een medische of sociale urgentie verlenen indien er sprake is van een medische of psychosociale klacht in relatie met de huidige woning waaruit een dringende noodzaak tot (her)huisvesting op korte termijn voortvloeit. Deze noodzaak is alleen aanwezig als er sprake is van een levensbedreigende situatie.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, Huisvestingsverordening vraagt verweerder voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de urgentieaanvraag advies aan de urgentiecommissie, zoals bedoeld in de Verordening Regionale Urgentiecommissie 2001.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, Verordening Regionale Urgentiecommissie 2001 heeft de urgentiecommissie - onder meer - tot taak om, met inachtneming van het bepaalde in de Huisvestingsverordening 1999 voor aanvragen van medische en (psycho)sociale aard zonodig advies in te winnen bij de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zuid-Kennemerland (hierna GGD), welk advies geldt als een "zwaarwegend" advies.
2.6 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het bezwaarschrift van verzoekster op 24 november 2006 behandeld wordt door de commissie bezwaar en beroep in een hoorzitting en dat het streven is om zo spoedig mogelijk daarna op het bezwaar te beslissen. Voorts heeft de gemachtigde toegezegd dat zo spoedig mogelijk een GGD-advies ingewonnen wordt. Aanleiding voor het inwinnen van dit advies is onder meer de brief van de neuroloog/oncoloog van 31 oktober 2006. Eerder werd er vanuit gegaan dat de hersentumor van verzoekster was verdwenen. Uit de informatie van de neuroloog/oncoloog blijkt dat de situatie geheel anders ligt. De GGD zal zowel adviseren omtrent de medische als de psychosociale situatie van verzoekster. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat in het kader van de volledige heroverweging in de bezwaarfase opnieuw door verweerder zal worden bezien of de hardheidsclausule in dit geval toegepast dient te worden, los van de uitkomst van het GGD-advies.
2.7 Gelet op hetgeen de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht en heeft toegezegd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorziening te treffen die verder strekt dan hetgeen door verweerder in de bezwaarfase nog ter hand zal worden genomen. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat zo spoedig mogelijk tot besluitvorming zal worden overgegaan. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen om die reden afwijzen.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, en op 16 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Giling, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.