RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 9912
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2006
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 14 september 2006 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen omdat eiseres geen of te weinig gegevens heeft overgelegd om op de aanvraag te kunnen beslissen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 26 september 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 13 oktober 2006 is verzocht bij wijze van voorlopige voorziening verweerder op te dragen om voor de duur van de bezwaarprocedure aan verzoekster een uitkering te verstrekken naar de norm van alleenstaande ouder.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 oktober 2006, alwaar verzoekster is vertegenwoordigd door bovengenoemd gemachtigde, en alwaar verweerder is vertegenwoordigd door C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekster heeft van november 2005 tot begin juni 2006 een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Purmerend. Op 2 mei 2006 is haar echtscheiding uitgesproken, welke op 20 juni 2006 is ingeschreven. De alimentatie voor haar vierjarige dochter is vastgesteld op € 400,00 per maand. Per 5 mei 2006 diende zij de echtelijke woning te verlaten. Verzoekster is met haar dochter tijdelijk bij haar broer in [woonplaats] gaan wonen. Op 14 juni 2006 heeft zij zich bij verweerder gemeld en op 21 juni 2006 heeft zij officieel een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Daar zij niet alle gegevens kon overleggen die verweerder verzocht had, is haar een hersteltermijn geboden tot 6 juli 2006. Aan dat verzoek is niet geheel voldaan, waarna verzoekster een verlengde hersteltermijn is geboden tot 18 juli 2006. Verzoekster is rond deze tijd in het ziekenhuis opgenomen, waarna verweerder de hersteltermijn nogmaals heeft verlengd tot 13 september 2006.
2.3 Verweerder heeft bij besluit van 14 september 2006 de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat op 13 september 2006 de volgende gegevens ontbraken:
- Afschriften van alle bankspaarrekeningen van verzoekster en haar kind over de periode 14 maart 2006 tot en met 14 juni 2006, ten aanzien van rekeningnummer [rekeningnummers]
- Kopie polisblad levens- en aansprakelijkheidsverzekering bij RVS verzekeringen
- Polisblad van de nieuwe zorgverzekering bij Zilveren Kruis Achmea
- Stukken met betrekking tot de boedelscheiding.
Verweerder stelt zich daarom om het standpunt dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2.4 Verzoekster stelt de gevraagde gegevens wel geleverd te hebben. Dit blijkt uit de gegevens die zich in het dossier van verweerder bevinden. Slechts de afschriften van rekening [rekeningnummer] ontbreken. Verzoekster heeft thans een verklaring daaromtrent overgelegd. Verzoeksters broer wenst dat verzoekster en kind uit zijn woning vertrekken. Bij afweging van alle belangen had verweerder nimmer de ziekenhuisopname van verzoekster mogen aangrijpen om de aanvraag op te schorten. Evident immers was dat er geen enkel inkomen was en dat uit de scheiding alleen schulden te tellen zijn. Bovendien wordt voorbij gegaan aan de belangen van het kind.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.5 Gelet op de datum van het indienen van het bezwaarschrift, binnen de bezwaartermijn van het besluit van 14 september 2006, is het bezwaar ontvankelijk en stelt de voorzieningenrechter vast dat wordt voldaan aan het connexiteitsvereiste. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, nu verzoekster sinds juni 2006 geen of onvoldoende inkomsten heeft ontvangen om in haar levensonderhoud en dat van haar kind te voorzien. Ter zitting is voorts gesteld dat de betaling van de alimentatie uiterst moeizaam verloopt.
2.6 Ingevolge artikel 11 WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanig omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
2.7 In het eerste lid van artikel 17 WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
2.8 Op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden, nu alle stukken die van belang zijn voor de beoordeling van de inkomsten en het vermogen van verzoekster zich bij verweerder bevinden. Verzoekster heeft daarmee voldaan aan de op haar rustende inlichtingenplicht ex artikel 17 WWB. Dit is ter zitting bevestigd door verweerder.
2.9 Ter zitting is echter ook gebleken dat de weigering tot het verlenen van een uitkering mogelijk desalniettemin zal worden gehandhaafd vanwege het voeren van een gezamenlijke huishouding tussen verzoekster en haar broer.
2.10 De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 16 WWB het college gelet op alle omstandigheden bijstand kan verlenen aan een persoon die geen recht op bijstand heeft indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
2.11 Nog daargelaten of in dit geval sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding, acht de voorzieningenrechter het niet onaannemelijk dat sprake is van zeer dringende redenen om verzoekster bijstand te verlenen. Nu verzoekster noodgedwongen tijdelijk bij haar broer is ingetrokken, die heeft aangegeven deze situatie niet op deze wijze voort te willen zetten en het feit dat zij zonder middelen van bestaan waarschijnlijk niet in aanmerking komt voor zelfstandige woonruimte, gezien de aanwezigheid van een minderjarig kind en de medische situatie van eiseres lijkt hier sprake van een acute noodsituatie waarin het verlenen van bijstand onvermijdelijk is.
2.12 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek daartoe zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen.
2.13 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 draagt verweerder op aan verzoekster bijstand te verlenen vanaf 13 oktober 2006, de datum waarop om een voorziening is verzocht, in de vorm van voorschotten ter hoogte van de voor haar geldende norm, tot aan de datum waarop verweerder een besluit op het bezwaar neemt;
3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00 te betalen door de gemeente Haarlem aan verzoekster;
3.4 bepaalt dat de gemeente Haarlem het door verzoekster betaalde griffierecht van € 38,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, voorzieningenrechter, en op 20 oktober 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.