RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 9008
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2006
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. H. Sluiter, advocaat te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Homan, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
Bij besluit van 12 september 2006, verzonden op 13 september 2006, heeft verweerder het recht op uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) met ingang van 1 augustus 2006 beëindigd omdat eiser verzuimd heeft inlichtingen te verstrekken waardoor verweerder het recht op uitkering niet kan vaststellen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 25 september 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 september 2006 is tevens verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het primaire besluit wordt vernietigd en dat de uitkering van eiser per 1 augustus 2006 per direct wordt hervat, dan wel een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat er zeer dringende reden aanwezig is om aan eiser bijstand te verlenen met toepassing van artikel 16 WWB.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 oktober 2006, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door bovengenoemd gemachtigde, en alwaar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.P. Homan, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
2.1 Uit de stukken die zich in het dossier bevinden en hetgeen ter zitting is verhandeld is het volgende gebleken. Eiser heeft sinds 13 oktober 2005 een bijstandsuitkering ontvangen. Bij besluit van 14 juli 2006 is de uitkering van eiser met 25% verlaagd gedurende één maand omdat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan een traject ter verkrijging van werk. Op het rechtmatigheidformulier over juli 2006 heeft eiser aangekruist dat zijn adres niet is gewijzigd. Vervolgens heeft hij het volgende vermeld: "Ik ben uit van de huis, maar ik blijf ingschr" en bij de vraag "Verandert er in de komende periode iets in uw omstandigheden waardoor uw uitkering aangepast of beëindigd kan worden": "Ik weet nog niet wat en hoe". Op 30 augustus 2006 is aan eiser, in persoon, een besluit uitgereikt waaruit bleek dat zijn uitkering met ingang van 1 augustus 2006 werd opgeschort omdat eiser zijn verblijfplaats niet heeft doorgegeven op het rechtmatigheidformulier. Tevens werd een hersteltermijn geboden van zeven dagen om informatie te verstrekken over zijn huidige verblijfplaats en om zich op die verblijfplaats in te schrijven bij het bevolkingsregister (hierna: GBA). Bij brief van 31 augustus 2006 heeft eiser gemeld dat hij in een tent heeft geslapen in de tuin van de [adres], in de tuin van zijn huisarts in [woonplaats] en bij een buurman in de camper, waarvan eiser het adres niet wenst te verstrekken in verband met privacy van de buurman. Eiser heeft geen postadres opgegeven.
2.2 Verweerder heeft daarop besloten de uitkering met ingang van 1 augustus 2006 te beëindigen op grond van artikel 54, lid 3 WWB omdat het recht op uitkering niet was vast te stellen daar de verblijfplaats van eiser niet vaststond.
2.3 Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de uitkering omdat zijn verblijfadres niet was gewijzigd. Verzoeker staat ingeschreven aan de [adres] en verbleef daar ook, dat dat in de tuin was doet daar niets aan af. Hij beschikt over een huurovereenkomst geldig tot 14 oktober 2006. In het rechtmatigheidformulier heeft hij aangegeven dat hij in de toekomst problemen voorziet om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen door de kortingen op zijn uitkering. Door het slecht Nederlands van verzoeker is niet af te leiden dat hij ergens anders is gaan wonen. Hij kan geen andere informatie verschaffen omdat die er niet is. Dat kan derhalve niet de grondslag zijn voor de beslissing van verweerder. Voorts heeft verzoeker een brief van zijn huisarts overgelegd. Eiser stond op een wachtlijst voor een neurologische operatie. Na beëindiging van zijn uitkering en stopzetting van zijn ziektekostenverzekering gaat deze operatie thans niet door.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.4 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.5 Gelet op de datum van het indienen van het bezwaarschrift, binnen de bezwaartermijn van het besluit van 12 september 2006, is het bezwaar ontvankelijk en stelt de voorzieningenrechter vast dat wordt voldaan aan het connexiteitsvereiste. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, nu verzoeker sinds 1 augustus 2006 niet meer beschikt over middelen van bestaan en stelt een zwervend en bedelend bestaan te leiden.
2.6 Als hoofdregel geldt dat de bijstand wordt verstrekt door de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft (artikel 40, eerste lid, WWB). Uit de jurisprudentie blijkt dat de vraag, waar iemand woonplaats heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag verweerder vanuit een oogpunt van een goede toepassing van de WWB van eiser verlangen dat hij tenminste de adressen/ slaapplekken vermeldt waar hij doorgaans de nachten doorbrengt. Uit de in en bij de WWB gestelde regels volgt dat deze gegevens nodig zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Gegevens over de werkelijke verblijfplaats zijn relevante feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB. Dit geldt zonder uitzondering ten aanzien van alle uitkeringsgerechtigden.
2.7 Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoeker niet heeft voldaan aan zijn verplichting om nadere informatie te verstrekken over zijn verblijfplaatsen in de maand augustus 2006, binnen de daartoe door verweerder gestelde termijn. Verzoeker heeft gesteld (grotendeels) te verblijven in de tuin van het adres alwaar hij stond ingeschreven, hetgeen verweerder niet is nagegaan. Dat verweerder ter zitting stelt dat uit onderzoek van 4 oktober 2006 blijkt dat kamperen vanwege de rotzooi in de tuin niet mogelijk is, en dat verzoeker op 4 en 5 oktober 2006 niet aanwezig was op het adres aan de [adres] kan thans zo zijn, maar vormt onvoldoende grond om achteraf te stellen dat verzoeker in de maand augustus 2006 niet op de door hem gestelde slaapplek heeft verbleven.
2.8 Gelet op het voorgaande zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans geen feiten of omstandigheden aanwezig die erop wijzen dat verzoeker de maand augustus 2006 niet heeft doorgebracht op de door hem opgegeven adressen. Het vorenstaande betekent dat het primaire besluit naar verwachting niet in stand kan blijven.
2.9 Gelet op de betrokken belangen vereist onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal overgaan tot schorsing van het primaire beëindigingbesluit van 12 september 2006. Dit hoeft verweerder echter niet te beletten om nader onderzoek te doen naar de verblijfplaatsen van verzoeker in de bestreden periode. Nu thans echter geen beletselen voor bijstandsverlening zijn gebleken, is het waarschijnlijk dat verzoeker recht heeft op een bijstandsuitkering, en wordt verweerder opgedragen om hangende de bezwaarprocedure aan verzoeker bijstand te verlenen in de vorm van voorschotten ter hoogte van de voor hem geldende norm, rekening houdend met eventueel opgelegde maatregelen.
2.10 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het primaire besluit van 12 september 2006;
3.3 draagt verweerder op aan verzoekster bijstand te verlenen in de vorm van voorschotten ter hoogte van de voor hem geldende norm, rekening houdend met eventueel opgelegde maatregelen, vanaf 1 augustus 2006 tot aan de datum waarop verweerder een besluit op het bezwaar neemt;
3.4 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00 te betalen door de gemeente Zaanstad aan verzoeker;
3.5 bepaalt dat de gemeente Zaanstad het door verzoeker betaalde griffierecht van € 38,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 10 oktober 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.