RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 4104 AW
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 november 2006
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. R.F. Meijer, advocaat te Haarlem,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 6 december 2004 heeft de Sectordirecteur Sector Stadsbeheer eiseres in het belang van de dienst bij verweerder voorgedragen voor schorsing, ingaande 6 december 2004.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 8 december 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 december 2004 heeft verweerder de periodieke salarisverhoging van eiseres stopgezet.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 december 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 december 2004 heeft verweerder het schorsingsbesluit van 6 december 2004 formeel bekrachtigd.
Bij besluit van 3 mei 2005 heeft verweerder de schorsing van eiseres verlengd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 23 mei 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 augustus 2005, verzonden 24 augustus 2005, heeft verweerder eiseres met ingang van 1 september 2005 disciplinair ontslag verleend op grond van artikel 8:13 Ambtenarenreglement 1995. Subsidiair heeft verweerder eiseres ontslag verleend wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziekte of gebrek.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 oktober 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 april 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 oktober 2006, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, voornoemd, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Verberne, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2.1 In oktober 2002 heeft verweerder eiseres aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst bij de afdeling Reiniging Afvalverwijdering en Technische Dienst (hierna: RATD) in de functie van coördinator Centrale Taken. Ingaande 1 december 2003 is het tijdelijke dienstverband omgezet in een vaste aanstelling. Als leidinggevende was eiseres onder meer verantwoordelijk voor een correcte (financiële) administratie van woningontruimingen en voor de opslag van de boedel.
2.2 Op 29 oktober 2004 is eiseres op non-actief gesteld en met buitengewoon verlof gestuurd met behoud van bezoldiging, nadat was gebleken dat eiseres een aanzienlijke som geld van een ondergeschikte had geleend. Hiertegen heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
2.3 Bij brief van 30 november 2004 heeft verweerder (gemachtigde van) eiseres meegedeeld dat gebleken is dat door toedoen van eiseres een bedrag van € 500,-- is vermist en dat is afgesproken dat zij dit geldbedrag op 2 december 2004 zal terugbetalen, hetgeen ook is geschied. Verweerder heeft in deze brief meegedeeld dat hij zich het recht voorbehoudt om een nader financieel onderzoek in te stellen.
2.4 Bij besluit van 6 december 2004, door verweerder bekrachtigd bij brief van 21 december 2004, is eiseres geschorst in het belang van de dienst en voor de duur van het financieel feitenonderzoek.
2.5 Verweerder heeft Hoffman Bedrijfsrecherche opdracht verleend dit feitenonderzoek te verrichten. Op 9 mei 2005 heeft Hoffman Bedrijfsrecherche de resultaten van het onderzoek gerapporteerd aan verweerder.
2.6 Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, welk gedrag meerdere malen en gedurende langere tijd is getoond. Het feit dat eiseres als leidinggevende werkzaam was en uit hoofde daarvan een voorbeeldfunctie vervulde en het aanzien van de dienst is aangetast acht verweerder een strafverzwarende omstandigheid.
2.7 Eiseres heeft gesteld dat strafontslag slechts gebaseerd zou kunnen zijn op verduistering, hetgeen niet is gebleken. Voorts heeft eiseres gesteld dat verweerder niet is ingegaan op haar argumenten in bezwaar aangaande de ontruimingen. Verder heeft eiseres gesteld dat uit de rapportage van Hoffman Bedrijfsrecherche niet blijkt dat de administratie van eiseres is vergeleken met die van anderen, waardoor het onduidelijk is gebleven of haar administratie in negatieve zin afweek van die van anderen. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat geen protocol voor ontruimingen en de administratie daarvan bestond, althans dat daarvan geen gebruik werd gemaakt.
2.8 De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Vaststaat dat eiseres een bedrag van € 30.000,-- van een ondergeschikte heeft geleend. Van een leidinggevende als eiseres had mogen worden verwacht dat zij zou begrijpen dat het lenen van een dergelijke som geld van een ondergeschikte de gezagsverhoudingen zou kunnen verstoren. Eiseres heeft dit kennelijk niet ingezien en heeft voorts naar aanleiding van een directe vraag van haar leidinggevende geen openheid van zaken gegeven. Eiseres heeft daarover verklaard dat zij de vraag van haar leidinggevende niet op zichzelf had betrokken, omdat hij had gesproken over 'iemand uit haar groep'. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het bij eiseres niet is opgekomen dat haar leidinggevende ook op haar doelde met zijn vraag. In elk geval zou eiseres op dat moment moeten hebben beseft dat zij openheid van zaken diende te geven met betrekking tot de lening. Eiseres heeft daarentegen een ontwijkende houding tegenover vragen omtrent de lening tentoongespreid.
2.10 Verder staat vast dat eiseres op 11 oktober 2004 een bedrag van € 500,-- (aanbetaling voor een terug te nemen boedel) aangenomen heeft zonder daarvoor een kwitantie af te geven en dat zij dat bedrag onder zich heeft gehouden tot 2 december 2004. Eiseres heeft hiervoor als verklaring gegeven dat zij het bedrag in eerste instantie in haar bureaulade heeft bewaard, bij de boedellijst waarop de ontvangst van het bedrag was aangetekend, omdat er ten tijde van de ontvangst geen mogelijkheid was het af te dragen. Op de dag dat zij met buitengewoon verlof is gezonden had zij het bedrag in de zak van haar dienstjas gedaan, omdat betrokkene de rest van de kosten zou betalen, en heeft zij dit door alle commotie, vergeten.
2.11 Voor verweerders organisatie is het van groot belang dat geen sprake kan zijn van twijfel omtrent de integriteit van de ambtenaren. Daaruit volgt dat het in ontvangst nemen van bedragen van burgers gepaard dient te gaan aan het juist en controleerbaar administreren van deze ontvangst, bijvoorbeeld door het uitschrijven van een kwitantie. Voorts mag van de ontvanger worden verwacht dat deze het bedrag niet onder zich houdt - met alle risico's van dien - maar zorgt voor afdracht bij de kassier. De rechtbank is niet gebleken van een grond waarom in dit geval van deze algemene regels zou kunnen worden afgeweken.
2.12 Naar aanleiding van het hiervoor genoemde incident is vervolgens door Hoffman Bedrijfsrecherche in opdracht van verweerder onderzoek verricht naar de gang van zaken bij ontruimingen waarbij eiseres betrokken is geweest. Daarbij is het volgende naar voren gekomen. Het onderzoek richtte zich op de (financiële) administratie van de ontruimingen, de opslag van de boedel en de betaling van de opslag danwel vernietiging van de boedel. Bij dit onderzoek zijn tegenstrijdige gegevens in verschillende boedellijsten, betrekking hebbend op dezelfde ontruiming, aangetroffen. Zo is bij een zelfde boedel aangetekend dat deze is vernietigd en opgehaald. Daarnaast komen de handmatige aantekeningen van het aantal gewerkte uren bij een ontruiming niet altijd overeen met het aantal uren dat in het geautomatiseerde systeem is aangetroffen. Eiseres heeft voor deze discrepanties geen verklaring kunnen geven. Wel heeft eiseres van een aantal aantekeningen op de boedellijsten verklaard dat het niet haar handschrift betreft. Uit door Hoffman Bedrijfsrecherche verricht grafologisch onderzoek is echter gebleken dat zij die aantekeningen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wel heeft geschreven. Dat in de rapportage ten onrechte een door eiseres als wel door haar geschreven aantekening is aangemerkt als door haar ontkend, geeft geen andere kijk op de zaak, nu uit het onderzoek blijkt dat de overige onderzochte door eiseres niet erkende handschriften wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid door haar zijn geschreven.
2.13 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de vraag of eiseres bekend was met het door verweerder genoemde protocol van ondergeschikt belang. Immers van eiseres mocht reeds op grond van haar positie een bepaalde houding en daaruit voortvloeiende handelwijze worden verwacht.
2.14 De rechtbank is van oordeel dat op basis van het bovenstaande voldoende vaststaat dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan de door verweerder genoemde verwijtbare gedragingen. Volgens de rechtbank is er daarmee sprake van ernstig plichtsverzuim. Verweerders besluit om eiseres te straffen met een ongevraagd onvoorwaardelijk disciplinair ontslag acht de rechtbank, gelet op de ernst van het gepleegde plichtsverzuim, niet onevenredig zwaar. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de functie die eiseres uitoefende een dagelijkse omgang met geld met zich bracht. Het is daarom van eminent belang dat de integriteit van de ambtenaren die deze functie bekleden, boven alle twijfel verheven is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres, gelet op de verantwoordelijkheid die een dergelijke representatieve en leidinggevende functie met zich brengt, met haar gedrag het voor deze functie benodigde vertrouwen ernstig heeft geschaad.
2.15 Het ontslagbesluit kan derhalve de rechterlijke toets doorstaan. Nu eiseres met betrekking tot de overige besluiten slechts heeft gesteld dat deze geen stand kunnen houden, indien het ontslagbesluit geen stand houdt, ziet de rechtbank geen aanleiding deze (deel-)besluiten te bespreken.
2.16 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. C.E. Heijning - Huydecoper en J.F. Miedema, rechters, en op 23 november 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.