ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ4221

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3446
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in relatie tot multiple sclerose

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser, die lijdt aan multiple sclerose (MS), heeft in 1997 als kok gewerkt, maar is eind dat jaar uit dienst getreden. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, stelt dat eisers klachten pas in 1998 zijn ontstaan, toen hij niet meer als werknemer werd beschouwd onder de WAO. De rechtbank oordeelt echter dat eiser voldoende heeft aangetoond dat zijn klachten al in 1997 zijn begonnen, terwijl hij nog als werknemer werd aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de argumenten van de (bezwaar)verzekeringsartsen onvoldoende zijn onderbouwd en dat de verklaringen van eisers behandelend artsen en zijn ex-werkgever de stelling van eiser ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de eerste ziektedag van eiser op 10 december 1997 moet worden vastgesteld, en dat hij in die periode recht had op een WAO-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het besluit van de verweerder en veroordeelt de verweerder tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 3446
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2006
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser.
gemachtigde: mr. J.R. Goppel, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2005 heeft verweerder eisers aanvraag om toekenning van een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 november 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 maart 2006, aangevuld bij schrijven van 16 mei 2006 en 5 september 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 oktober 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P. Haakman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
Ter zitting is [voormalig werkgever] als getuige voor eiser gehoord.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft op 8 augustus 2005 een aanvraag ingediend om aan hem met terugwerkende kracht een WAO-uitkering toe te kennen, daartoe stellende dat zijn arbeidsongeschiktheid is ingetreden in de periode dat hij nog in dienst was van [restaurant], welk dienstverband eindigde op 21 december 1997. Op het aanvraagformulier ter verkrijging van een werkloosheids uitkering heeft hij op 9 januari 1998 op de vraag op welke dag hij niet of minder is gaan werken geantwoord dat daarvan sprake was op 10 december 1997 wegens ziekte. Volgens het intakerapport ten behoeve van de aanvraag van een WW-uitkering staat vermeld dat eiser zich op 10 december 1997 heeft ziek gemeld en zichzelf per 6 januari 1998 hersteld heeft gemeld. Naar aanleiding van aanvraag voor een WAO-uitkering stelde de verzekeringsarts op 15 september 2005 in zijn rapport dat bij eiser de diagnose multiple sclerose (MS) gesteld en concludeerde dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag moest worden vastgesteld op 12 augustus 1998, op welk moment eiser niet verzekerd was ingevolge de WAO. Op grond hiervan nam verweerder het primaire besluit tot afwijzing van de aanvraag. Op 7 maart 2006 bracht de bezwaarverzekeringsarts rapport uit, waarin deze stelde, dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Naar aanleiding hiervan verklaarde verweerder eisers bezwaar ongegrond.
2.2 In beroep heeft eiser zich - zakelijk weergegeven - op het volgende standpunt gesteld. Eiser werkte sinds 1 juli 1996 als sous-chef bij [restaurant], dat in eigendom was van [voormalig werkgever] voornoemd. In de beginperiode functioneerde hij goed, maar na een jaar kreeg eiser medische klachten. Eiser moest zich in juli 1997 ziek melden, maar hij heeft het werk na ongeveer een maand hervat, hoewel hij klachten bleef houden. Op 10 december 1997 moest eiser zich opnieuw ziekmelden. Op 21 december 1997 tekende hij een verklaring waarbij hij instemde met beëindiging van het arbeidscontract met wederzijds goedvinden. Aanleiding was dat het werk hem dermate zwaar viel dat hij dat niet kon volbrengen en het beter was dat de arbeidsverhouding werd verbroken. Met ingang van 6 januari 1998 stelde eiser zich weer beschikbaar voor werk, maar eiser slaagde er niet in om ander werk te vinden. Eiser was extreem vermoeid en kon het zelfs niet opbrengen om te solliciteren. In augustus 1998 werd de waarschijnlijkheidsdiagnose MS gesteld, in 2004 is deze diagnose definitief geworden. Volgens eiser moet achteraf worden vastgesteld dat de ziekteverschijnselen die zich in 1997 manifesteerden symptomen waren van de ziekte MS. Dat hij zich op 6 januari 1998 hersteld heeft verklaard schrijft eiser toe aan zijn hoge arbeidsethos, waarbij hij er van uitging dat het kokswerk weliswaar te veel van hem vergde, maar dat lichter werk toch wel mogelijk zou moeten zijn. Hij stelt ondanks zijn herstelmelding dezelfde klachten ook na zijn hersteldmelding te hebben behouden. Ter onderbouwing van eisers stelling worden in beroep een aantal medische stukken overgelegd. Eisers huisarts Blok beschikt niet over medische gegevens van eiser van voor 1998, omdat het dossier van eisers toenmalige huisarts is vernietigd. Eisers toenmalige huisarts Boor kan zich niet herinneren of hij in 1997 de diagnose ziekte van Pfeiffer heeft gesteld, al dan niet na bloedonderzoek. Anders dan de bezwaarverzekeringsarts stelt eiser dat niet zeker is dat de huisarts in 1997 de diagnose Pfeiffer heeft gesteld na bloedonderzoek. Tevens was er in 1997 anders dan de bezwaarverzekeringsarts stelt meer aan de hand dat alleen een griepachtig beeld. Verwezen wordt hiertoe naar de afgelegde verklaring van eisers toenmalige werkgever. Voorts stelt de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte dat eisers blaasproblemen zijn ontstaan door een vernauwing door hypospadie. Immers, ook na de succesvolle operatie aan de hypospadie in 1994 hield eiser klachten van blaasontsteking. Het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts dat de eerste ziektedag moet worden gesteld op 12 augustus 1998 is volgens eiser dan ook niet houdbaar. Eiser leed al in 1997 aan MS en heeft naar alle waarschijnlijkheid al in juli 1997 de eerste schub gehad.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 Ingevolge artikel 3, eerste lid, WAO is een werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
2.4 Voor het ontstaan voor het recht op uitkering is allereerst vereist dat de arbeidsongeschiktheid intreedt tijdens de voor de WAO verzekerde periode, verlengd met de periode waarop de verzekering nawerkt, dat de arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 voortduurt (behoudens onderbrekingen, voor zover die niet langer dan één maand duren) en dat die arbeidsongeschiktheid nog bestaat op de dag na die, waarop de wachttijd van 52 weken vervuld is.
2.5 Niet in geschil is dat eiser op 12 augustus 1998 niet was aan te merken als werknemer in de zin van de WAO.
2.6 De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat ter zake van de arbeidsongeschiktheid zoals die thans bij eiser bestaat, gezegd moet worden dat die zijn intrede heeft gedaan in de periode dat eiser een dienstbetrekking had bij voornoemd restaurant, waarbij de rechtbank gemakshalve 10 december 1997 als aanvangsdatum neemt, nu eiser zich op die datum ziek heeft gemeld. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Hiervoor is het volgende redengevend.
2.7 Verweerder baseert zijn standpunt dat eisers eerste ziekte dag niet in 1997 is gelegen, op de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen. De primaire verzekeringsarts stelde dat uit de stukken blijkt dat eiser in 1997 ziekte van Pfeiffer had. Het lijkt volgens de verzekeringsarts niet aannemelijk dat eiser met Pfeiffer meer dan een jaar volledig arbeidsongeschikt is geweest en aansluitend MS heeft gekregen, ook al vanwege de herstelmelding in december 1997 (waarschijnlijk is bedoeld 6 januari 1998). Eiser heeft volgens de verzekeringsarts de eerste schub gehad in augustus 1998. De bezwaarverzekeringsarts kon zich vinden in dit oordeel van de primaire verzekeringsarts. Hierbij merkte hij op dat bij de ziekte van Pfeiffer sprake is van een griepachtig, viraal beeld. De diagnose wordt gesteld na bloedonderzoek. Het is onwaarschijnlijk dat eisers huisarts destijds de diagnose Pfeiffer heeft gesteld zonder bloedonderzoek. Tevens is het volgens de bezwaarverzekeringsarts onwaarschijnlijk, gezien het typerende begin van MS, dat in 1997 sprake is geweest van symptomen van MS, daar deze symptomen volstrekt anders zijn dan een griepachtig beeld. Ook kunnen volgens de bezwaarverzekeringsarts eisers blaasklachten niet geduid worden in het kader van MS, daar bij eiser sprake is geweest van een aangeboren afwijking, namelijk hypospadie.
2.8 Met eiser is de rechtbank van oordeel dat deze conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen in voldoende mate worden weerlegd door verklaringen van eisers behandelend medisch specialisten en zijn ex-werkgever, welke laatste ter zitting aan de rechtbank een goed beeld heeft kunnen geven van eisers toestand in 1997. Het volgende is hierbij van belang.
2.9 Uit het schrijven van dr. H.H.R. Bakker d.d. 29 juni 1994 blijkt dat de hypospadie bij eiser operatief succesvol is verholpen. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij ook na deze operatie blaasproblemen heeft gehouden, terwijl uit het door hem overgelegde stuk "Wat is Multiple Sclerose" van E.H. Coene, arts, blijkt dat blaasproblemen één van de klachten bij MS kunnen zijn. Voorts verklaren M.A. van Rijn, arts-assistent en dr. E.L.E.M. Bollen, beiden verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), bij schrijven van 30 maart 2006 dat het bij eiser zeer waarschijnlijk is dat de blaas- en vermoeidheidsproblemen reeds in 1997 een uiting waren van MS alvorens een neuroloog deze ziekte kon vaststellen. Een latentie tussen de eerste klachten van deze ziekte en het stellen van de diagnose is gebruikelijk, aldus de artsen. Bij schrijven van 4 september 2006 geeft dr. L. de Vries, als neuroloog verbonden aan het Kennemer Gasthuis een zelfde conclusie. Deze schrijft: [...] Evenals de neuroloog in het LUMC ben ik van mening dat het zeer waarschijnlijk is dat betrokkene al vóór die datum (augustus 1998) klachten van deze ziekte (MS) had, met name kan vermoeidheid hierbij heel goed passen. Ik begrijp dat deze klachten destijds werden toegeschreven aan de ziekte van Pfeiffer. Op grond van de beschikbare gegevens is niet meer na te gaan waarop deze diagnose berust. Heel vaak wordt deze diagnose ten onrechte gesteld op grond van een positieve reactie in het bloed, die in feite alleen maar aangeeft dat er in het verleden een al dan niet symptomatische besmetting met het Pfeiffer virus heeft plaatsgevonden. De diagnose Pfeiffer kan alleen gesteld worden bij een duidelijk klinisch beeld en een titerstijging, wijzend op een recente infectie. Gezien het verder beloop van zijn ziekte lijkt het mij zeer aannemelijk dat de klachten die hij in 1997 had, al het gevolg waren van MS. [...]
Tenslotte heeft [voormalig werkgever], eisers werkgever in 1997, ter zitting - samengevat en voor zover hier van belang - verklaard dat eiser sinds juli 1996 bij hem in dienst was. Het eerste jaar dat eiser bij hem als kok werkzaam was deed eiser het erg goed en kon hij de werktijden goed volhouden. In de zomer van 1997 kwam daar plotseling verandering in. Eiser kreeg last van heftige hoofdpijnen en extreme vermoeidheid. [voormalig werkgever] merkte ook op dat eisers ogen scheef stonden en dat eiser niet kon focussen.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat reeds op 10 december 1997 (eventueel gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid is ingetreden. De conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen acht de rechtbank in voldoende mate weerlegd. In 1997 was hij dus aan te merken als werknemer in de zin van de WAO. Geoordeeld wordt dan ook dat verweerder het oordeel dat eisers eerste ziektedag niet is gelegen in de periode dat eiser verzekerd was ingevolge de WAO onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.11 Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht.
2.12 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.13 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 38,-- dient te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 16 maart 2006;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan de griffier;
3.4 gelast dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 38,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, rechter, en op 22 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.