ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ3973

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/501076-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Pott Hofstede
  • Toeter
  • Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van MDMA vanuit Nederland met voorwaardelijk opzet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 24 november 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 11 augustus 2006 op Schiphol werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, ook wel bekend als XTC. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 juni tot 12 juli 2006 Brazilianen in Amsterdam moest rondleiden, maar haar verklaring hierover werd ongeloofwaardig geacht. Bij haar aanhouding zijn er geen bewijzen gevonden die haar lezing konden ondersteunen, terwijl er wel kassabonnen zijn aangetroffen die wijzen op een verblijf in Enschede.

De verdachte verklaarde dat zij bij een onbekende persoon had gelogeerd en dat deze haar terugreis zou regelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door haar handelwijze welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er verdovende middelen in de koffer zaten, wat ook daadwerkelijk het geval bleek te zijn. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet door 7479,9 gram MDMA uit Nederland te vervoeren.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie jaar, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd, met inachtneming van de ernst van het feit en de gevolgen voor de volksgezondheid. De rechtbank heeft bepaald dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk is, met een proeftijd van twee jaar, en heeft verbeurdverklaring van verschillende in beslag genomen voorwerpen gelast. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/501076-06
Uitspraakdatum: 24 november 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Zuid-Oost, HvB Ter Peel Evertsoord te Evertsoord.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
zij op of omstreeks 11 augustus 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 7479,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA/MDA, zijnde MDMA/MDA een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte niet wist dat de verdovende middelen in haar koffer waren verstopt en dat zij dan ook niet de opzet heeft gehad de verdovende middelen Nederland uit te voeren.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De door verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen met betrekking tot haar verblijf in Nederland acht de rechtbank in onderlinge samenhang bezien, ongeloofwaardig. Zo heeft verdachte verklaard dat zij in de periode van 28 juni -12 juli 2006 Brazilianen in Amsterdam moest rondleiden. Bij haar aanhouding is echter niets aangetroffen dat deze lezing zou kunnen ondersteunen. Wel zijn bij haar verschillende kassabonnen van winkels in Enschede aangetroffen welke op een verblijf in voornoemde periode in Enschede of omgeving lijken te duiden. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij, nadat haar werkzaamheden in Amsterdam waren beëindigd, bij [betrokkene], van wie zij geen achternaam en ook geen overige gegevens heeft, heeft gelogeerd. Ook heeft zij verklaard dat deze persoon haar terugreis zou regelen en daartoe haar ticket en paspoort had ingenomen. Vervolgens zou ze van hem een koffer hebben gekregen, omdat haar eigen koffer nog op een ander adres stond en er geen tijd was deze op te halen. Verdachte heeft verklaard dat de koffer beneden op tafel werd gelegd en dat zij haar spullen van boven naar beneden heeft gebracht om deze in de koffer te doen. Verdachte heeft hier niets achter gezocht en heeft de koffer, zonder deze verder te controleren, ingepakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door deze handelwijze op zijn minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de koffer verdovende middelen waren verborgen, zoals ook het geval bleek te zijn, en dat zij deze Nederland uit zou voeren.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan
in dier voege dat zij op 11 augustus 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 7479,9 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen
6.1. Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, veroordeling van verdachte terzake tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslaggenomen fototoestel, twee fotorolletjes, notities, memo’s, en een notitieboekje, aan verdachte worden geretourneerd. Met betrekking tot de overige onder verdachte in beslag genomen goederen heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd.
6.2. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, hierna te noemen XTC. Blijkens het dossier betreft het een hoeveelheid van 7.479,9 gram. XTC is een bewustzijnsbeïnvloedend middel, waarvan de wetgever heeft bepaald dat de handel in en de verspreiding van dit middel verboden is. Met betrekking tot het gevaar voor de volksgezondheid van XTC overweegt de rechtbank dat blijkens onderzoek na XTC-gebruik lichamelijke levensbedreigende en psychiatrische complicaties kunnen optreden. In de afgelopen jaren zijn meermalen jonge mensen na gebruik van XTC overleden.
Gelet op de hoeveelheid die verdachte ten uitvoer bij zich had, was deze kennelijk bestemd voor verdere verspreiding en de handel. Verdachte heeft - door te handelen als hiervoor omschreven - uit winstbejag en met voorbijzien aan de risico's voor de gezondheid van veelal jonge mensen een rol gespeeld bij het uitvoeren met als doel het op de buitenlandse markt brengen van voormelde verboden synthetische drugs.
Tevens heeft verdachte er door haar handelen aan bijgedragen dat Nederland internationaal wordt gezien als een exportland voor XTC.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, waaraan de rechtbank na te melden bijzondere voorwaarde zal verbinden, een en ander om te voorkomen dat verdachte in de toekomst in Nederland opnieuw strafbare feiten, waaronder met name soortgelijke begaat.
6.3. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 4: 1.00 STK label Iberia bagage;
- nr. 6: 1.00 STK claimtag Iberia;
- nr. 7: 1.00 STK vliegticket;
- nr. 8: 1.00 STK telefoontoestel Samsung;
- nr. 9: 1.00 STK telefoontoestel Siemens;
- nr. 11: 1.00 STK reservering;
- nr. 15: 1.00 STK reisschema;
- nr. 16: 1.00 STK instapkaart Iberia,
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot één (1) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, waarbij de rechtbank een proeftijd vaststelt van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke gedeelte kan worden gelast indien:
– verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
– verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat zij zich gedurende de proeftijd niet naar het in Europa gelegen grondgebied van Nederland zal begeven.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- nr. 4: 1.00 STK label Iberia bagage;
- nr. 6: 1.00 STK claimtag Iberia;
- nr. 7: 1.00 STK vliegticket;
- nr. 8: 1.00 STK telefoontoestel Samsung;
- nr. 9: 1.00 STK telefoontoestel Siemens;
- nr. 11: 1.00 STK reservering;
- nr. 15: 1.00 STK reisschema;
- nr. 16: 1.00 STK instapkaart Iberia.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- nr. 10: 1.00 STK fototoestel;
- nr. 12: 3.00 STK notitie en memo;
- nr. 13: 1.00 STK notitieboekje;
- nr. 14: 2.00 STK fotorol.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Pott Hofstede, voorzitter,
mrs. Toeter en Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier Van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2006.