RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 3314 AW
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
gemachtigde: mr. P. Heijnen, advocaat te Hoorn,
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. J.H.M. Wesseling, CAPRA te Den Haag.
Bij besluit van 23 september 2005 heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2006 eervol ontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 september 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 januari 2006, verzonden 26 januari 2006, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 maart 2006, aangevuld bij brief van 2 mei 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 oktober 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd en F.P. van Herpen en R.W.H. van Houtum, beiden werkzaam bij de gemeente Zandvoort.
2.1 Eiser is door verweerder met ingang van 1 oktober 2000 aangesteld als parkeer- en belastingcontroleur, in tijdelijke dienst (tot 1 oktober 2001). Zijn tijdelijke aanstelling is vervolgens tweemaal met een jaar verlengd. Verweerder heeft daarna besloten eiser ontslag te verlenen, maar bij besluit op bezwaar heeft verweerder het ontslagbesluit herroepen, omdat verweerder meende dat de tijdelijke aanstelling van eiser reeds per 1 oktober 2002 van rechtswege 'omgezet' was in een vast dienstverband.
2.2 Verweerder heeft het thans bestreden besluit gebaseerd op het standpunt dat eiser, nu hij niet beschikt over het diploma Buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA), onbekwaam / ongeschikt is voor de vervulling van zijn betrekking.
2.3 Eiser heeft gesteld dat het feit dat hij met name door examenvrees / faalangst het gewenste BOA-diploma nog niet heeft kunnen behalen, niet een dusdanige onbekwaamheid of ongeschiktheid oplevert dat verweerder in redelijkheid niet anders kon dan ontslag verlenen. Eiser wijst er daarbij op dat het vanaf 1 oktober 1999 wel mogelijk is gebleken hem als parkeercontroleur werkzaam te laten zijn. Bovendien, zo stelt eiser, is er nog ruim voldoende werk. Eiser meent dat uit het feit dat hij vele jaren als parkeercontroleur werkzaam is geweest blijkt dat het niet hebben van het BOA-diploma op zichzelf geen onoverkomelijk bezwaar is voor het verrichten van de werkzaamheden. Verder heeft eiser gesteld dat bij zijn aanstelling de eis van het bezit van het BOA-diploma niet is gesteld en dat er thans anderen zijn aangenomen in dezelfde functie die evenmin over het diploma beschikken. Eiser meent dat verweerder daarom niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het ontslag.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 8:6 Arbeidsvoorwaardenregeling Zandvoort (ARZ) kan ontslag aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken.
2.6 In de regel wordt een ambtenaar als onbekwaam beschouwd wanneer hij blijvend onvoldoende kennis, vaardigheden of niveau heeft om zijn functie naar behoren te kunnen uitoefenen.
2.7 De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit eiser ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid.
2.8 Verweerder heeft bij brief van 28 juli 2000 (behorend bij de eerste aanstellingsakte van dezelfde datum) aan eiser meegedeeld dat bij goed en volledig functioneren zal worden besloten tot vaste aanstelling onder de voorwaarde dat eiser in het bezit is van het BOA-diploma. In de brief van 10 september 2001, behorende bij de akte van aanstelling voor de periode 1 oktober 2001 tot 1 oktober 2002, heeft verweerder herhaald dat het bezit van het diploma voorwaarde is voor een aanstelling in vaste dienst. Uit de verslagen van de functionerings- en beoordelingsgesprekken blijkt voorts dat het belang van het BOA-diploma een terugkerend onderwerp van gesprek is geweest. De beroepsgrond dat de diploma-eis niet bij eiser bekend zou zijn en om die reden geen grond voor ontslag kan zijn, slaagt dan ook niet.
2.9 Ten aanzien van de beroepsgrond dat organisatorische redenen in dit geval geen grond kunnen zijn voor het ontslag overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het vormgeven van de organisatie en de daarbij behorende invulling van de binnen de organisatie voorkomende functies een bevoegdheid van verweerder is. Hierbij past een terughoudende toetsing door de bestuursrechter. Het beleid van verweerder ten aanzien van de functie-eisen houdt in dat de parkeercontroleurs die bij verweerder in dienst zijn in het bezit dienen te zijn van een BOA-diploma. Achtergrond hiervan is dat de controleurs daarmee alle voorkomende taken kunnen en mogen uitvoeren, waarbij verweerder er op heeft gewezen dat verweerders gemeente een organisatie met een geringe omvang is, waardoor het roostertechnische problemen oplevert indien een controleur niet alle taken kan verrichten. Doordat alle controleurs alle taken verrichten wordt ook verwarring bij zowel de controleurs als bij het publiek voorkomen. Het beleid van verweerder in deze kan naar het oordeel van de rechtbank niet als onredelijk of anderszins onaanvaardbaar worden aangemerkt. Hierin ligt besloten dat de door eiser voorgestane (afwijkende) functie-inhoud van parkeercontroleur door verweerder niet behoefde te worden gevolgd.
2.10 Verweerder heeft dan ook de eis mogen stellen dat eiser in het bezit was van het BOA-diploma. Nu eiser niet in staat is gebleken dit diploma te behalen mist hij de vereiste bekwaamheid voor het uitoefenen van zijn functie als parkeercontroleur. Verweerder komt dan ook de bevoegdheid toe om eiser ontslag te verlenen op grond van artikel 8:6 ARZ.
2.11 De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Daartoe is het volgende overwogen.
2.12 De omstandigheid dat verweerder eiser gedurende geruime tijd in de gelegenheid heeft gesteld het diploma te behalen kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder daardoor de bevoegdheid zou hebben verloren om eiser te ontslaan wegens het missen van dit diploma. Feit blijft immers dat eiser niet voldeed aan de door verweerder in redelijkheid gestelde eis van het bezit van het bedoelde diploma. Hetgeen verweerder heeft gedaan om eiser te ondersteunen in het behalen van het diploma kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gezien dan als uitvloeisel van zorgvuldig personeelsbeleid.
2.13 Ook de omstandigheid dat de keuze van de ontslagdatum een zekere willekeurigheid inhoudt omdat het ontslag ook eerder of later zou kunnen ingaan, kan niet leiden tot de conclusie dat het besluit geen stand zou kunnen houden. Aan het verlenen van ontslag op deze grond zal immers inherent zijn dat een ontslagdatum 'gekozen' moet worden en daarmee in zekere mate willekeurig zal zijn. Dat betekent echter niet dat het ontslag zelve willekeurig is; zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt ligt aan het ontslagbesluit een consequent en consistent beleid ten aanzien van de gewenste invulling van de functie ten grondslag.
2.14 Ter zitting is door verweerder weersproken dat thans parkeercontroleurs in dienst zijn die niet beschikken over het BOA-diploma. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen, nu eiser zijn stelling dienaangaande niet met concrete gegevens onderbouwd heeft.
2.15 Nu verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid eiser ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor zijn functie, anders dan wegens ziekten of gebreken, kan het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaan.
2.16 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. C.E. Heijning - Huydecoper en J.F. Miedema, rechters, en op 13 november 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.