ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ3292

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/501203-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Brouwer
  • mrs. Toeter
  • Pott Hofstede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne door verdachte met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 24 november 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, had koffers geleend van een neef en verklaarde dat zij deze koffers naar Nederland moest brengen voor een tante van haar neef. Tijdens de zitting gaf de verdachte aan dat de koffers zwaar aanvoelden en naar parfum roken, maar dat zij hier verder geen aandacht aan had besteed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met deze koffers Nederland binnen te reizen, op zijn minst een aanmerkelijke kans had aanvaard dat er cocaïne in verborgen was. Dit werd bevestigd toen bleek dat de koffers daadwerkelijk cocaïne bevatten.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman van de verdachte dat er geen opzet was, en concludeert dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twintig maanden geëist, waarvan acht maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft deze eis in overweging genomen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn de in beslag genomen koffers en een geldbedrag van € 700,-- verbeurd verklaard, omdat deze aan het bewezen verklaarde feit waren gerelateerd. De rechtbank heeft ook een proeftijd van twee jaar vastgesteld voor het voorwaardelijke deel van de straf, om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/501203-06
Uitspraakdatum: 24 november 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Detentie Centrum Zeist, locatie vrouwen, te Soesterberg.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
zij op of omstreeks 20 september 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de invoer van cocaïne.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt in dit verband als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij de koffers heeft geleend van een neef genaamd [betrokkene], omdat zij haar eigen koffer te groot vond. Verdachte zou in Nederland de koffers aan een tante van [betrokkene] moeten geven. Verdachte heeft aangegeven dat zij dat wel gek vond. Zij heeft verklaard de koffers te hebben gecontroleerd en zij vond dat de koffers zwaar aanvoelden en dat de binnenkant van de koffers sterk naar parfum rook, maar dat zij daar verder geen aandacht aan heeft geschonken. Voorts heeft zij verklaard dat neef [betrokkene] de reis naar Nederland voor haar en haar dochter heeft betaald, omdat verdachte geen geld had voor deze reis. Door onder deze omstandigheden met deze koffers Nederland binnen te reizen heeft verdachte op zijn minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de koffers cocaïne was verborgen, zoals ook het geval bleek te zijn en dat zij dit binnen Nederland zou brengen.
Dat zij – naar zij heeft verklaard – nog wel aan [betrokkene] een terugbetaling zou moeten doen, maakt dat, ook in aanmerking genomen dat zij heeft verklaard niet te weten hoe groot die terugbetaling zou zijn, niet anders.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan
in dier voege dat
zij op 20 september 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen
6.1. Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslaggenomen koffers dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Met betrekking tot de overige onder verdachte in beslag genomen goederen heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd.
6.2. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Blijkens het dossier betreft het een hoeveelheid van ongeveer 3127,9 gram. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank ziet, evenals de officier van justitie, in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en meer in het bijzonder de leeftijd van verdachte, aanleiding ten gunste van verdachte af te wijken van de bij deze hoeveelheid ingevoerde cocaïne gebruikelijk op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf door van de op te leggen gevangenisstraf na te noemen deel in de voorwaardelijke vorm op te leggen. Dat voorwaardelijk deel strekt er mede toe herhaling van strafbare feiten en met name soortgelijke te voorkomen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een instapkaart en een vliegticket, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten
€ 700,-- dient te worden verbeurdverklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte, die vreemdeling is aan wie het verblijf in Nederland niet zonder meer is toegestaan, opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Ten behoeve van de inreis in Nederland diende verdachte daarom over geld te beschikken. Voorts kan het niet anders dan dat verdachte voor het drugstransport enige beloning zou ontvangen. Aangenomen moet worden dat het bij verdachte aangetroffen en haar toebehorende geldbedrag, met name gelet op de hoogte daarvan, bestemd was tot het plegen van het bewezenverklaarde feit en/of geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde feit is verkregen.
6.4. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee koffers, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die koffers is begaan. Het ongecontroleerde bezit van de koffers is – nu de geur van de cocaïne er mogelijk nog aan zit – in strijd met het algemeen belang.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig (20) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot acht (8) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, waarbij de rechtbank een proeftijd vaststelt van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke gedeelte kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- nr. 2: 1.00 STK instapkaart KLM;
- nr. 3: 1.00 STK vliegticket;
- nr. 4: Nederlands geld, € 700,--.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- nr. 5a: 1.00 STK rolkoffer, merkloos;
- nr. 6a: 1.00 STK rolkoffer, merk Liberty.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Brouwer, voorzitter,
mrs. Toeter en Pott Hofstede, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier Van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2006.