ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ3165

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
129567
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van de kantonrechter in een herroepingsprocedure

In deze zaak heeft verzoeker op 8 november 2006 een verzoek tot wraking ingediend tegen de kantonrechter die eerder een uitspraak heeft gedaan in een ontbindingsprocedure van de arbeidsovereenkomst tussen verzoeker en de wederpartij. De wrakingskamer heeft op 27 november 2006 uitspraak gedaan op dit verzoek. De wrakingskamer overweegt dat de enkele omstandigheid dat een rechter in herziening oordeelt over een eerder door hem gegeven uitspraak, in het algemeen nog niet meebrengt dat er objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestaat. In dit geval is het verzoek om herziening gedaan met instemming van de wederpartij en zonder mondelinge behandeling, wat de objectieve vrees voor partijdigheid verder ondermijnt. Verzoeker heeft aangevoerd dat de kantonrechter zich niet had mogen uitlaten over de ontbindingszaak, maar de wrakingskamer concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. De wrakingskamer wijst het verzoek om wraking af, omdat de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd, geen grond opleveren voor het oordeel dat de kantonrechter niet onpartijdig kan oordelen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 129567/HA RK 06-114
datum beslissing: 27 november 2006
Op verzoek van:
[ verzoeker]
verzoeker,
gemachtigde mr. L. Lancée.
1. Procesverloop
1.1 Bij schriftelijk verzoek van 8 november 2006 heeft verzoeker de wraking verzocht van [mr. M.], hierna te noemen: de kantonrechter, in de bij deze rechtbank, sector kanton, aanhangige zaak met zaaknummer 322764, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De kantonrechter heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 De wederpartij in de hoofdzaak heeft schriftelijk gereageerd.
1.4 Verzoeker, de wederpartij en de kantonrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 17 november 2006. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De kantonrechter en de wederpartij hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.
2. Vaststaande feiten en het standpunt van verzoeker.
2.1 Op 27 december 2005 heeft de kantonrechter de ontbinding uitgesproken van de arbeidsovereenkomst tussen verzoeker en de wederpartij. In een beschikking van 17 maart 2006 heeft de kantonrechter de ontbinding uitgesproken van de arbeidsovereenkomst tussen de wederpartij en een andere (oud)werknemer van de wederpartij, [werknemer V.]
2.2 Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd.
In de hoofdzaak vraagt de wederpartij de beschikking te herroepen, die de kantonrechter heeft gegeven op 27 december 2005 in de zaak tussen de wederpartij en verzoeker. Ter vermijding van elke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid dient een andere rechter dan de kantonrechter die de eerdere ontbinding heeft uitgesproken, het verzoek om herziening te behandelen. Daarnaast voert verzoeker aan, dat de wederpartij in het herzieningsverzoek verwijst naar stukken uit de zaak tussen de wederpartij en Venhuizen, die de kantonrechter ook heeft behandeld.
2.3 Ter zitting heeft verzoeker nog aangevoerd, dat de gemachtigde van wederpartij zijn onder 1.3 bedoelde reactie op het wrakingsverzoek rechtstreeks aan de kantonrechter heeft gezonden en dat de kantonrechter daarvan geen melding heeft gemaakt in zijn schriftelijke reactie. Verzoeker stelt dat men zich niet buiten de behandeling van een zaak om tot de kantonrechter mag wenden.
3. Beoordeling
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert, hierna ook te noemen de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, hierna ook te noemen de objectieve toets.
3.2 Gesteld noch gebleken is dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
3.3 Wat de objectieve toets betreft overweegt de wrakingskamer als volgt.
Weliswaar dient een rechter zich ervan bewust te zijn dat zijn onpartijdigheid ter discussie kan komen te staan vanwege zijn eerdere bemoeienis als rechter met een bepaalde zaak, maar de enkele omstandigheid dat een rechter in herziening oordeelt over een eerder door hem gegeven uitspraak brengt in het algemeen nog niet mee dat vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. In de onderhavige zaak zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken, die meebrengen dat die vrees objectief gezien wel moet worden aangenomen. Bovendien is niet in geschil dat verzoeker zich in zijn verweerschrift in die ontbindingszaak had gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter en er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgehad. De kantonrechter heeft zich tegen die achtergrond niet uitgelaten en ook niet hoeven uit te laten over feiten, die aan het ontbindingsverzoek ten grondslag waren gelegd. A fortiori heeft hij zich niet uitgelaten over de feiten, die de wederpartij thans aan het verzoek om herziening ten grondslag legt. Dat de kantonrechter de beschikking van 27 december 2005 heeft gegeven, is dus geen objectieve grond voor wraking.
3.4 In zijn wrakingsverzoek heeft verzoeker voorts aangevoerd dat in het herzieningsverzoek van de wederpartij wordt verwezen naar de problemen die tussen de wederpartij en Venhuizen zijn ontstaan en waarover de kantonrechter eerder een oordeel heeft geveld. Dit is op zich juist, echter noch de wederpartij noch verzoeker heeft een verband gelegd tussen die problemen en de gestelde feiten waarop de wederpartij thans herroeping van de tussen haar en verzoeker gewezen beschikking van 27 december 2005 vordert. In de procedure tussen de wederpartij en [werknemer V.] zijn evenmin argumenten aan de orde gesteld en beoordeeld die in de hoofdzaak tussen verzoeker en de wederpartij ook aan de orde zijn en beoordeeld moeten worden. Ook hierin ziet de wrakingskamer geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de kantonrechter.
3.5 De ter zitting nog aangevoerde grond waarin verzoeker aanvoert dat de kantonrechter geen melding heeft gemaakt van de hem gezonden brief van de wederpartij, kan niet in het oordeel van de wrakingskamer worden betrokken omdat ingevolge het bepaalde in artikel 37 lid 3 Rv alle feiten of omstandigheden die volgens de verzoeker grond voor wraking vormen, tegelijk moeten worden voorgedragen. Overigens merkt de wrakingskamer op dat de kantonrechter de brief onverwijld aan de wrakingskamer heeft doorgezonden, zodat uit een en ander niet valt op te maken dat de kantonrechter zich heeft ingelaten met de wederpartij op een wijze die inbreuk maakt op de rechterlijke onpartijdigheid.
3.6 De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen grond op voor het oordeel dat het fungeren van de kantonrechter in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen lijden. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen daarom geen grond voor wraking.
3.7 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1 wijst het verzoek om wraking af;
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. van der Meer, voorzitter, en mrs. E.A. Coyajee-Kappers en R.H.M. Bruin, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2006 in tegenwoordigheid van mr. I.M. ter Sluis als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.