RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
zaak-/rekestnr.: [nummer]
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 5 oktober 2006
gegeven op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: verzoeker,
procureur: mr. M. Middeldorp,
advocaat: mr. V. Kidjan.
strekkende tot adoptie van:
[naam kind],
geboren op [datum] te [woonplaats] in [land].
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 10 mei 2006 ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift, met bijlagen.
Het verzoek heeft betrekking op de adoptie van de minderjarige [naam minderjarige, op [datum] geboren te [woonplaats], te [land] als zoon van [naam biologische vader] en [naam biologische moeder]; Het verzoek is gedaan door de partner van de grootmoeder van [naam kind], de heer [naam], geboren [datum] te woonplaats].
De Raad voor de Kinderbescherming is in kennis gesteld van het verzoek.
Onderbouwing van het verzoek
Het verzoek is gemotiveerd met de stelling dat de minderjarige niet goed verzorgd zou kunnen worden door zijn moeder, die in [land] verblijft en last heeft van epileptische aanvallen. Zijn vader verblijft illegaal in Nederland en leidt een zwervend bestaan. De grootmoeder van [naam minderjarige] heeft samen met haar partner, verzoeker, [naam minderjarige] in [jaartal] meegenomen naar Nederland. [naam minderjarige] is verstandelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend. De rest van zijn leven zal hij blijvend aangewezen zijn op vormen van ondersteuning en dienstverlening. [naam minderjarige] heeft al die tijd bij zijn grootmoeder en verzoeker gewoond, totdat in [jaartal] grootmoeder en verzoeker strafrechtelijk zijn aangehouden door de politie, waarna beiden tot enkele jaren gevangenisstraf zijn veroordeeld wegens drugshandel. [naam minderjarige] verbleef aanvankelijk in een crisisopvang, een pleeggezin en vanaf [datum] in een instelling. De William Schrikker Stichting is benoemd tot voogdes over [naam minderjarige] vanaf [datum]. Na de vrijlating van de grootmoeder en verzoeker is [naam minderjarige] op [datum] weer teruggeplaatst in het gezin van grootmoeder en verzoeker. De William Schrikker Stichting was van mening dat opname in het gezin van verzoeker in het belang van [naam minderjarige] is, nu dit voor hem vertrouwde mensen zijn, waar hij zich veilig voelt. Nu [naam minderjarige] niets meer van zijn ouders te verwachten heeft, is verzocht de adoptie door verzoeker uit te spreken.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de William Schrikker Stichting aangevoerd dat het belang bij adoptie er met name ook in gelegen is dat verzoeker, nadat [naam minderjarige] achttien jaar is geworden, hem niet meer hoeft te begeleiden bij het invullen van formulieren voor de IND om zijn verblijfsvergunning zeker te stellen dan wel [naam minderjarige] niet meer belast wordt met papieren rondom de verblijfsvergunning. [naam minderjarige] wordt met de adoptie Nederlander en heeft dan recht op de benodigde voorzieningen.
De vertegenwoordiger van de Raad ondersteunt het verzoek van adoptie, nu de minderjarige zich goed voelt in het gezin van verzoeker en grootmoeder, dit ondanks het feit dat verzoeker en grootmoeder gelet op de criminele antecedenten niet in aanmerking zouden zijn gekomen voor beginseltoestemming in het kader van de adoptieprocedure en evenmin door de gebruikelijke screening door de Raad van een pleeggezin zouden zijn gekomen. Ook het forse leeftijdsverschil tussen verzoeker en de minderjarige, meer dan vijftig jaar verschil, zou naar het inzicht van de raadsvertegenwoordiger in de weg hebben gestaan aan de beginseltoestemming.
Staande voor de vraag of de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarige is, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het verzoek een zogenaamde eenouderadoptie betreft, waarbij de partner van grootmoeder te kennen heeft gegeven de minderjarige te willen adopteren. Beide biologische ouders stemmen met het verzoek in. Bij honorering van het verzoek zullen de familiebanden met de ouders ophouden te bestaan. De consequentie voor [naam minderjarige] zal zijn dat zijn [land] grootmoeder, bij wie hij woont, niet langer in familierechtelijke betrekking tot hem staat. De Nederlandse partner van zijn grootmoeder, die in [jaartal] met zijn grootmoeder getrouwd is, daarentegen, wordt zijn vader. De rechtbank begrijpt dat kennelijk gekozen is voor een adoptie door de partner van grootmoeder, omdat een adoptie door de grootmoeder zelf niet toegestaan is bij wet. De rechtbank stelt reeds grote vraagtekens bij de vraag of het in het belang van [naam minderjarige] is dat de familiebanden met het enige familielid waar hij in Nederland contact mee heeft, zijn grootmoeder, verbroken worden ten bate van het verkrijgen van een familieband met de partner van zijn – bij honorering van de adoptie gewezen- grootmoeder, waardoor deze partner zijn vader zou worden.
De rechtbank overweegt verder dat [naam minderjarige] zonder beginseltoestemming van het Ministerie van Justitie is meegenomen naar Nederland, waarna hij geruime tijd illegaal hier heeft verbleven bij zijn grootmoeder en partner. De rechtbank stelt tevens vast dat de beginseltoestemming, naar door de vertegenwoordiger van de Raad ook ter zitting is bevestigd, destijds niet zou zijn gegeven, reeds gelet op het te grote leeftijdsverschil, namelijk meer dan vijftig jaar. Dit leeftijdsverschil vormde destijds nog een wettelijk beletsel.
De grootmoeder en haar partner hebben met de overkomst van [naam minderjarige] naar het oordeel van de rechtbank een grote verantwoordelijkheid op zich genomen, waarbij verwacht mocht worden dat zij waakten voor tenminste de continuïteit van opvoeding en verzorging. De rechtbank is van oordeel dat door de intensieve bemoeienissen van grootmoeder en verzoeker, alsmede zijn familie, met drugshandel, in verband waarmee beiden uiteindelijk tot forse gevangenisstraffen zijn veroordeeld, zij deze verantwoordelijkheid niet hebben waargemaakt. Zij hadden zich moeten realiseren dat het plegen van misdrijven, terwijl er een minderjarige in hun huis verbleef, het risico met zich bracht dat zij vastgezet zouden worden en dat zij alsdan geen verzorging meer konden bieden aan de minderjarige. De onderbreking van jaren in de opvoeding en verzorging, heeft de situatie voor [naam minderjarige] buitengewoon onveilig gemaakt. Daarbij kwam dat hij evenmin kon blijven in het pleeggezin, waar hij geplaatst werd, omdat dit pleeggezin door de familie bedreigd werd in verband met de drugspraktijken en alsnog moest onderduiken. Als gevolg hiervan heeft [naam minderjarige] gedurende langere tijd met diverse opvoeders te maken gehad in een situatie waarbij hij niet in zijn eigen land was en kennelijk ook het gezelschap van zijn moeder miste. Naar ook door de vertegenwoordiger van de Raad bevestigd is, staan reeds de criminele antecedenten in de weg aan een terugplaatsing van [naam minderjarige] in het gezin van grootmoeder en verzoeker, omdat het gezin niet door de pleeggezin screening zou zijn gekomen. De rechtbank ziet nog een extra risico voor [naam minderjarige] omdat hij zwak begaafd is en in die zin niet de consequenties van zijn daden kan overzien en mogelijk ingezet kan worden bij het uitvoeren van criminele activiteiten, waarvan [naam minderjarige] niet de strekking overziet.
De rechtbank ziet verder een beletsel in de verzorgingstermijn welke ingevolge artikel 227, lid 2 BW gesteld is op tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek. Weliswaar is door de advocaat van verzoeker betoogd dat deze periode wel gehaald zou zijn, nu met name gelet zou moeten worden op de periode van verzorging voor de detentie, dan wel de periode van de detentie meegerekend zou moeten worden met de periode van verzorging, maar de rechtbank deelt deze opvatting niet. Het verzoek om adoptie is van [datum]. [naam minderjarige] is vanaf [datum] weer teruggeplaatst in het gezin, hetgeen wil zeggen dat de driejaarstermijn niet gehaald is. De stelling dat, terwijl verzoeker door de staat in detentie is genomen en uit dien hoofde feitelijk door de staat verzorgd werd, verzoeker nog steeds [naam minderjarige] verzorgde, acht de rechtbank niet in overeenstemming met de feitelijke situatie. Er werden geen gezagsbeslissingen door hem genomen tijdens de periode van detentie, de William Schrikker Stichting oefende de voogdij uit. Er gold geen bezoekregeling tussen [naam minderjarige] en verzoeker, waardoor feitelijk verzoeker [naam minderjarige] jaren niet heeft gezien. [naam minderjarige] werd ondertussen door anderen verzorgd in een instelling. De periode van onderbreking acht de rechtbank te lang om alsnog de eerdere periode in aanmerking te nemen.
De wet verbiedt in artikel 228, lid 1 onder b BW, een adoptie van een kleinkind. De raadsman heeft betoogd dat deze situatie niet van toepassing is, nu verzoeker de partner van oma is en grootouderusurpatie, de ratio achter dit verbod, niet aan de orde is. De rechtbank overweegt dat, wat hiervan ook zij, de partner van grootmoeder wel fungeert als zogenaamde sociale grootvader, die de rol van grootvader op zich heeft genomen. Ook zijn leeftijd, thans [aantal] jaar, doet, ook met inachtneming van de stelling dat vaders neigen steeds ouder kinderen te krijgen, op het eerste gezicht eerder aan een grootvader denken dan aan een vader. In die zin valt naar het oordeel van de rechtbank niet goed in te zien waarom het verbod van artikel 228 niet van toepassing zou zijn op de thans aan de orde zijnde situatie.
De omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat de adoptie niet in het kennelijk belang van [naam minderjarige] is.
De rechtbank wijst dan ook het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.G. Hijink en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 5 oktober 2006, in tegenwoordigheid van R.C.M. Martens als griffier.